I
Links: mesheft met zittende leeuwtjes, 19de
eeuw. (foto: Frans Dingemanse)
Rechts: mesheft met getuigde paarden van de
hand van Frans Dingemanse. (foto: Frans Din
gemanse)
een hapje mee te eten bij zijn toekomstige
schoonfamilie, dan werd hij geacht zijn ei
gen mes mee te brengen.
Het paeremes is niet zomaar een mes. Het
heeft zijn populariteit vooral te danken aan
het houtsnijwerk waarmee het heft is ver
sierd. Voor dat heft werd meestal palmhout
(dat is hout van de buxusstruik) gebruikt.
Het snijwerk geeft het mes meer grip als
de handen vet of modderig zijn. En natuur
lijk kon (en kan) je er ook mee pronken.
Voor het mes gold, zoals voor alle Zeeuw
se sieraden, dat je de welstand van de be
zitter er vanaf kon lezen. De gebruikte mo
tieven verraden ook iets van de tijd waarin
het heft werd gesneden gesnikkerdzeg
gen ze op Walcheren) en van de inventivi
teit van de maker. Daarmee maakt het
paeremes evenals de pijpenkas deel uit
van de Nederlandse volkskunst. Ook de
houten pijpenkas, een foedraal waarin de
stenen pijp veilig kon worden bewaard,
leende zich voor uitbundig snijwerk. Het
mes droeg de man meestal in de rechter-,
zijn pijpenkas in de linkerbroekzak.
Het snijwerk werd in Zeeland niet alleen
op Walcheren beoefend maar ook op Zuid-
Beveland en in Zeeuws-Vlaanderen. De
kunst kwam op gang in de negentiende
eeuw, maar verliest in de twintigste eeuw
al voor de Tweede Wereldoorlog terrein
wanneer langzaam maar zeker de hoeren
dracht verdwijnt. Frans Dingemanse, schil
der en beeldsnijder, zet de traditie voort.
Hij kan niet alleen boeiend over het
Zeeuwse boerenzakmes vertellen, hij ver
zamelt ze en maakt ze ook zelf. Geïnspi
reerd door een artikel in het tijdschrift van
het Nederlands Openlucht Museum
- het museum heeft een grote collectie
messen - vervaardigde hij in 1979 zijn
eerste mesheft. Frans had een deel van
zijn verzameling meegebracht, samen met
het houtsnijgereedschap dat hij gebruikt.
In zijn presentatie zagen we voorbeelden
van zijn werk en dat van de andere
Zeeuwse snijders voorbijkomen. Bekende
snijders uit het verleden zijn Pieter Puype
(1838), kapper te Oost-Souburg; Andries
Trieller (1838), kleermaker te Domburg;
Andries Vlieger (1869) te Biggekerke,
eveneens kleermaker; Jacobus Osté
(1854), een boer van Ritthem, en de land
bouwer Johannes Walhout (1873) uit Bors-
sele. Uit het begin van de negentiende
eeuw zijn wel prachtige heften bekend,
vooral uit Zuid-Beveland, maar geen na
men. Voor de meeste snijders was het snij
werk een bijverdienste, vroeger vooral ten
dienste van de werkende bevolking. Meer
recent worden de mesheften gemaakt voor
liefhebbers, verzamelaars en toeristen.
Maar, zo begrepen wij van Frans, nog
steeds kan je er niet van leven.
In zijn lezing legde Frans Dingemanse kort
uit wat onder volkskunst wordt verstaan: