1
I
Aan boord van de Noord Hinder was er vol
doende tijd om te vissen. Hier hebben de 'jon
gens' een grote zeepaling aan de haak. Van
links naar rechts: matroos Willem Beijer,
stuurman W. Surhaar en kok A. Teesink, ca.
1966. (foto coll. W. Beijer)
Buitenboord over bakboord hing er ook
nog een apparaat om de stroomsnelheid
van het getij te meten."
Verdreven
Omdat een lichtschip onder alle omstan
digheden ten anker moest blijven liggen,
lag het aan een zware ketting achter een
zogenoemd paddenstoelanker3 van 750
kg, zonder mannetjes, en 300 meter lang.
Om te voorkomen dat het schip te veel op
de wind en op de stroom zou gaan gieren,
zat de ankerkluis in het midden van de
voorsteven. Op het zware ankerspil zaten
twee kettingen: één voor het liggende an
ker en één direct vastgekoppeld aan het
reserveanker aan stuurboord. In geval van
nood kon dat dus direct gebruikt worden.
Aan bakboord was ook nog een tweede
reserveanker, dit kon vastgemaakt worden
aan een van de twee kettingen.
Toch heeft Willem het een keer meege
maakt dat het schip verlijerde. "Dat ge
beurde tijdens een bijzonder zware storm,
's Ochtends gaven we al windkracht 10
aan Vlissingen door. We hadden de volle
lengte ketting bijgestoken. Toch verdreven
we op de middag ongeveer drieënhalve
mijl. Aan de positie van de gele waakton-
nen, die altijd rondom een lichtschip lagen,
konden we direct zien dat ons schip niet
op de juiste positie lag. Toen het tij kenter
de en de wind minder werd hebben we het
schip zoveel mogelijk - met het binnenge
haalde anker nét aan de grond - naar de
positie laten terugdrijven. Om ons weer
precies op de juiste positie terug te krijgen
kwam de tonnenlegger Frans Naerebout
ons bijstaan.
Verandering van functie
Na ongeveer drieënhalf jaar ging Willem
dat vrij eentonige werk vervelen. Daarom
ging hij werken als reservematroos op de
tonnenleggers Terneuzen, Frans Naere
bout en De Honte en werd hij ook reserve
voor de loodstenders Zilvermeeuw en
Stormvogel.
Willem: "Ik werkte toen in het tonnenmaga-
zijn en daar kon je ineens opgeroepen
worden om dienst te doen, want daar was
je reserve voor. De loodstenders voeren
van en naar de loodskotters om loodsen te
halen of te brengen. De loodskotters lagen