duidelijk zichtbaar is. De lezer krijgt namelijk eerst een wijde blik over het economische en sociale leven in de negentiende eeuw, waarna een zelfde beschrijving over Westkapel Ie in dat tijdvak volgt. De Westkapelse samenleving bestond voornamelijk uit dijkwerkersgezinnen. Die dijkwerkers waren weer allemaal verbonden in zoge noemde benden waarvan lidmaatschap al tijd binnen de familie bleef. Hoofdstuk drie gaat over de ambachtsheer van Westka- pelle, die van belang was voor de ontwik keling van de calicotweverij omdat hij alle grond rondom Westkapelle bezat. Vervol gens keert de lezer terug naar de textielin dustrie die begin negentiende eeuw in heel Nederland ontstond. Deze industriëlen gre pen in Zeeland hun kans door vestiging te koppelen aan werkverschaffing. Na Arne- muiden, Middelburg en Domburg kreeg Westkapelle van de firma Salomonson uit eindelijk in 1839 ook een dergelijke calicot weverij. Daarbij werd de nogal opmerkelij ke constructie gebruikt dat de gemeente de gebouwen liet neerzetten, en dus eige naar was, ambachtsheer Van Doorn de grond gratis ter beschikking stelde (maar wel eigenaar daarvan bleef) en Salomon son feitelijk alleen het personeel betaalde en calicots afnam. De gemeente zag hierin namelijk een kans omdat door het uitblij ven van veel dijkwerk (door verbetering van de dijkconstructie) en een landbouw crisis de werkloosheid - en daarmee de losbandigheid - een ernstige situatie dreigde te laten ontstaan in het dijkdorp. In het zesde en zevende hoofdstuk wordt de totstandkoming van de weverij in Westka pelle en de uiteindelijke vestiging in de om geving van de latere Dijkstraat en Rook- straat gevolgd. Nadeel is wel dat de lezer hier de sluiting van de weverij al voorgeschoteld krijgt nog voordat de eerste arbeider zijn eerste tex- tieltje uit het weefgetouw laat ko men in hoofdstuk acht, dat over de weverij in bedrijf handelt. Hier en daar komt de lezer in deze hoofdstukken ondoordachte beweringen tegen. Zo wordt er gesteld dat de lichtinval voor de weverij zo belangrijk was (pag. 73). Er zaten weliswaar veel ramen in de fabriek, maar de ergonomie van deze vier kante schuifvensters en twintig ruitjes per raam kan toch niet efficiënt genoemd wor den, temeer omdat het dak dat het meeste op de zon lag (de weverij lag parallel aan de dijk richting Domburg) in het geheel niet van vensters was voorzien, zoals dat in an dere fabrieken wel het geval was. Er werd dan ook nogal beknibbeld op de bedrijfsgebouwen, met als gevolg dat we gens het niet heien onder de fundering al binnen tien jaar ernstige verzakkingen van het gebouw moesten worden gerepareerd. De weverij werd talloze malen uitgebreid en bereikte uiteindelijk een vorm waarbij het gebouw van ongeveer zes meter breedte, wel honderd meter lang was en nog enkele magazijnen en bijgebouwen bezat. Daarvan zijn wel tekeningen be schikbaar, maar helaas geen foto's. De enige bewaard gebleven foto's van het ge bouw zijn van het laatst overgebleven stuk gebouw en magazijn aan het eind van de negentiende eeuw, toen al meer dan 80 procent van het gebouw was afgebroken of tot woning omgebouwd (met welk oog merk ook het ontwerp van de fabriek was gemaakt). In het negende hoofdstuk wordt dieper in gegaan op de Westkapelse wevers en hun werk. Dat is opmerkelijk want ook in de

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2013 | | pagina 39