- tJK?
26
>i
je een vloek naar je hoofd geslingerd krij
gen. Soms drongen de nieuwjaarszangers
huizen binnen om zich ongevraagd te
goed te doen aan wat er op tafel stond.
A.J. Puype uit Middelburg trof in het ver
zenboek van de Veerse rederijkers1 een
gedicht aan dat overlast van balorige jon
gens op nieuwjaarsmorgen beschrijft. Het
is in 1793 gemaakt door de Veerse stads-
/.IV, wHbhA My
-vX-/ -v, /ofe—v
Zt/) 7VÜ, /-
ft «v.. i
c
v
drukker en rederijker Cornelis Marinus van
der Graaf (1753-1800). Als lid van de rede
rijkerskamer had hij als zinspreuk "Altijd
Graaf, 's werelds slaaf", een toespeling op
zijn achternaam. Zijn nieuwjaarswens voor
1793 was: "Hetgeen gij aan mij doet, uw
zeiver zoo toe wensch". Met andere woor
den: wat u mij toewenst, wens ik u ook toe.
De tekst van zijn gedicht luidt aldus:
1Zeeuws Archief, Mid
delburg. Archief van de
Kamer van Retorica
'Missus scholieren' te
Veere, inv.nr. 16 (ver
zenboek 1787-1794, on
genummerde pagina).
Zoo wensch, den mensch, alweer zeer vriendlijk aan elkaar,
veel heil en zegen toe, in het begonnen jaar.
Ja reijk zelv' de hand of zouw 't geen mode zijn,
dat wij tog 's jaarlijks doen, of uijteriijken schijn.
Wat zijn er niet al veel die aan deuren schellen,
die dezen wensch komt doen, vooral de jonkgezellen.
En geev gij dan niet wat, dat is 't recht bezoek,
dat zij uw bits aanzien, ten lesten met een vloek.
Hij zegt zijn makkers ras, wil hem dien wensch niet geven,
dien vent, die ginter woont, wat bruijt mijn of hij leven.
Ik zegend' hem, om geld of anders kwam 'k niet daar,
't was juijst mijn rechte komst, bij d' eerste dag van 't jaar.
Herkauwe wij dit al, en denke vrij o mensch,
hetgeen gij aan mij doet, uw zeiver zoo toe wensch.
De redactie