12
De binnenstad van Middelburg tijdens het
Duitse bombardement, 17 mei 1940. Zeeuwse
Bibliotheek, Beeldbank Zeeland, rec.nr. 66329.
gen, reserve-eenheden, commandoposten
en waren aan- en afvoertroepen actief.
Voor de strijdende partijen werd het hele
vijandelijke frontgebied tot een diepte van
wel 20 kilometer doelwit voor artilleriebe
schietingen en luchtaanvallen. In 1914-'18
werden dan ook verschillende historische
steden kort achter een gevechtslinie (zoals
leper en Verdun) zwaar getroffen. Hun ver
woesting was het onontkoombare gevolg
van het feit dat in een frontgebied (mede
door het ontbreken van precisiewapens)
geen onderscheid werd gemaakt tussen ci
viele en militaire doelen. Als de frontlijn na
derde werden de burgers van steden
daarom ook geëvacueerd. Na de Eerste
Wereldoorlog werden diverse pogingen on
dernomen om het oorlogsrecht aan te pas
sen aan de militaire praktijk. Van Gent
verwees naar de Hague Rules of Air War-
fare (1922-1923) en de Convention forthe
Protection of Civilian Populations Against
New Engines of War 1938). In de onder
handelingen om te komen tot nieuwe af
spraken werd onder andere een
onderscheid gemaakt naarmate steden en
dorpen zich wel of niet in de onmiddellijke
nabijheid van de frontlinie of militaire een
heden en installaties bevonden. Geen van
deze conventies werd echter formeel gera
tificeerd.
Niet voor niets waarschuwde een Franse
generaal op 11 of 12 mei 1940 nadrukkelijk
de burgemeester van Middelburg, Jan van
Walré de Bordes, dat de bevolking van zijn
stad gevaar liep door het naderende oor
logsgeweld. Indien de Fransen de oostzijde
van Walcheren zouden verdedigen in een
poging de Duitse opmars te stuiten, dan
kwam Middelburg in de vuurlinie te liggen
('De verwoesting van Middelburg', verslag
van Van Walré de Bordes, 24 mei 1940,