Hoog en laag op Walcheren De grond van ons heem (II) Kreekruggen en poelgebieden: het zijn de twee belangrijkste bouwstenen waaruit het Walcherse landschap is samengesteld. Op de hoogtekaart (www.ahn.nl) herkennen we de ruggen, met een gemiddelde hoog teligging van 1 meter boven NAP, aan de gele kleur. De poelen, met een gemiddelde hoogteligging van 1 meter onder NAP, zijn blauwgetint. De breedte van de kreekrug gen kan variëren van enkele tientallen me ters tot wel anderhalve kilometer. Veel van de smalle ruggetjes zijn bij her- en ruilver kaveling geëgaliseerd. Dat geldt niet voor de brede kreekruggen. Zeker geen heel brede maar wel een goed herkenbare en belangrijke kreekrug is die waarover vanouds de Noordweg vanaf Serooskerke via Sint Laurens en Brigdam- me naar Middelburg loopt. Tot in het hart van de stad is deze rug, met daarop de Korte en de Lange Noordstraat, te volgen. Hoogteverschillen zijn in ons 'vlakke' land nooit spectaculair en hoog en laag zijn re latieve begrippen. De kreekrug van de Noordweg laat zich dan ook het beste be kijken vanuit de lage poelgebieden ten westen en ten oosten ervan, dus vanuit de Sint-Laurense Weihoek en vanuit het ge bied van Schellach. Vanaf de Sandberg- laan/Leliëndaalseweg is de hogere ligging goed zichtbaar en door de Schotelweg in te slaan richting Noordweg kan men het hoogteverschil zelf ervaren. Bij het begin van de Schotelweg ligt het maaiveld op on geveer 1,20 meter onder NAP; aan het eind ligt de Noordweg op circa 0,30 meter boven NAP Een hoogteverschil dus van ongeveer 1,5 meter over een afstand van 300 meter. Ook wie over de Noordweg zelf rijdt, kan bij de steeds schaarser wordende doorkijkjes naar links en naar rechts de hogere ligging ten opzichte van de poelge bieden ervaren. De hogere, droge, zavelige en daardoor goed doorlatende ondergrond van een rug als deze vormde al vroeg een geschikte basis voor een weg als de Noordweg, en de wegbeplanting kon daar hoger opschie ten dan in de vochtige en soms brakke poelgebieden. Zoals nog steeds te zien is situeerde men er bij voorkeur ook het ak kerland. Er verrezen boerderijen, met als nog bestaande voorbeelden Leliëndale, Kersenburg en Zuythoff aan de westkant van de rug, en Welgelegen en Leg-Af aan de oostkant. Er kwam een kerkdorp: Brig- damme, dat weliswaar de kerk in de zes tiende eeuw verloor. En er verrees een lint van grotere en kleinere, inmiddels ook al weer verdwenen, buitenplaatsen. Zo droog als het in de zomer soms kon zijn op de kreekruggen, zo nat daarente gen was het vaak gedurende het wintersei zoen in de poelgebieden. Dat de opbouw van het eiland in de vorm van een poffer tjespan debet was aan de waterproble men, had de bevolking goed in de gaten. In 1766 klaagden enkele lieden met lande rijen onder Brigdamme dat hun land in het voorjaar veel te langzaam droogviel, ook al stonden de uitwateringssluizen wagenwijd open. De oorzaak lag volgens hen in het feit dat "de passagiën waar door het water hier en daar passeeren moet, hooger leg gen dan hun land". Een jaar later klonk hetzelfde liedje. In het lage poelgebied tus sen de Seisweg en de Noordweg lag de grond soms tot in mei onder water. Als oor zaak van deze overlast zag men het "traag trekken der sluijsen, en den grooten om-

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2016 | | pagina 14