Bijeenkomsten
H<W
47
Walvisvaart met de Willem Barentsz
Op woensdagavond 18 november 2015
hield Albert Veldkamp een goed bezochte
lezing over de walvisvaart. Veldkamp voer
als jong stuurman een aantal jaren op de
Willem Barentsz. Tijdens die expedities
maakte hij filmopnamen die ons een beeld
gaven van de naoorlogse walvisvangst.
Maar eerst wat achtergrondinformatie: hoe
zat het met de walvisvaart in Nederland?
De walvisvaart is waarschijnlijk net zo oud
als de visserij. Prehistorische tekeningen
op Kreta getuigen van een verre voorge
schiedenis. Wat ons betreft: wij hebben in
de zeventiende eeuw de kunst van de
Basken afgekeken. De Basken bouwden in
de vijftiende eeuw al uitkijktorens om de
'blaas' van de walvis op te sporen. Ze ruk
ten dan uit met sloepen en harpoenen om
de dieren te doden. En passant maakten
ze reizen tot in Newfoundland. Toen na de
overwintering op Nova Zembla de overle
venden verhaalden over grote aantallen
walvissen die ze gezien hadden, kwam de
jacht goed op gang. De sterke vraag naar
lampolie zorgde voor een winstgevende
bedrijvigheid en vanuit vele steden voeren
honderden schepen uit voor deze 'kleine
visserij' (de 'grote visserij' was in die tijd de
haringvangst). Ook onze zeeheld De Ruij-
ter is in zijn jonge jaren stuurman op de
walvisvaart geweest.
In de loop van de negentiende eeuw hield
het op. Dirkje Adema was in 1863 de laat
ste walvisvaarder. Het walvisbestand was
intussen flink uitgedund.
Nog geen honderd jaar later keerde het tij.
Nederland was berooid uit de Tweede We
reldoorlog gekomen, de veestapel was
sterk gereduceerd en er was voedselte
kort, zeker een tekort aan oliën en vetten.
Gebrek aan deviezen liet import uit het
buitenland niet toe. Derhalve stond de re
gering welwillend tegenover het idee van
Versluys van de Amsterdamse Droogdok
Maatschappij om een schip uit te rusten
voor de walvisvaart. Het werd de Pan Go-
thia, een oude Zweedse tanker, die na een
verbouwing van acht maanden door de
Nederlandse Maatschappij voor de Walvis-
Albert Veldkamp, (foto Ida Doorenweerd)
vaart (NMW) in dienst werd genomen. Op
17 oktober 1946 werd het tot Willem Ba
rentsz omgedoopte schip feestelijk uitge
zwaaid voor de eerste van negen expedi
ties naar de Zuidpool; de noordelijke ijs-
zeeën waren voor de walvisvangst verbo
den.
Het was allemaal niet zonder slag of stoot
gegaan. Materiaaltekort en stakingen
moesten overwonnen worden. Bovendien
waren Noorse en Faeröerse zeelui (jager
kapiteins, harpoeniers en walvisslachters)
nodig om de walvisindustrie te laten func
tioneren. De Noorse regering verbood ech
ter bij wet de indiensttreding van haar on
derdanen bij maatschappijen van landen
die voor de oorlog geen walvisvaart bedre
ven. Daar werd natuurlijk wat op gevon
den: de vele Noren die bij de NMW in