dienst waren verhuisden naar Kaapstad.
Aan boord waren de verhoudingen tussen
de verschillende nationaliteiten niet altijd
optimaal.
In 1955 werd de Willem Barentsz omge
doopt tot Bloemendaal ten gunste van een
gloednieuwe Willem Barentsz die door de
Schiedamse werf Wilton Fijenoord op 9 juli
1955 aan de NWM werd overgedragen.
Het schip had niet alleen veel meer laad
vermogen, het had naast de traankokerij
ook een zoetwaterinstallatie en een vlees
meelfabriek aan boord, zodat het walvis
vlees voortaan niet meer weggegooid
hoefde te worden. De Bloemendaal bleef
nog tot juni 1960 in dienst als 'shuttle tan
ker' tussen het nieuwe moederschip en de
vaste wal. Het voerde brandstof aan en
haalde de traan op. Het spreekt vanzelf dat
de wisseling van lading steeds grote
schoonmaakoperaties vereiste.
Ook de nieuwe Willem Barentsz zou ne
gen Zuidpoolexpedities uitvoeren. In 1964
was het voorbij. De walvisvangst was niet
meer winstgevend; integendeel, de over
heid moest al jaren flink bijpassen. Plant
aardige olie was goedkoper en gezonder.
Bovendien stond de walvisstand er be
roerd voor. De ongeveer twintig expedities
per jaar - Noorwegen alleen al beschikte
over een tiental walvisvaarders - hadden
hun tol geëist. De Nederlandse expedities
vingen in achttien jaar tijd ruim 26 duizend
walvissen: blauwe vinvissen, witte vinvis
sen, buitruggen en potvissen.
Albert Veldkamp heeft vanaf de derde reis
negen expedities met de Willem Barentsz
meegemaakt. De eerste film die hij voor
ons vertoonde, beschrijft de drie weken
durende tocht naar Kaapstad. We zagen
de Willem Barentsz bij mooi weer de slui
zen van IJmuiden passeren, met veel uit-
wuivers aan de kade. Aan boord was altijd
onderhoud te doen, maar er was ook tijd
voor sport en spel. Bij het passeren van de
evenaar kwam Neptunus aan boord om de
nieuwelingen te dopen. Met afgewerkte
olie welteverstaan, en niet altijd even
zachtzinnig, ledereen ging voor de bijl, ook
de dames aan boord, de vrouwen en
dochters van de Noren die meevoeren tot
Kaapstad. Alleen een predikant wist aan
dit heidense ritueel te ontsnappen. In
Kaapstad werd stookolie gelost voor de
jaagboten die in Kaapstad overwinterden.
Dat waren tien omgebouwde, oorspronke
lijk Noorse stoomjagers die in de oorlog
als Britse mijnenveger dienst hadden ge
daan. Er werd opnieuw proviand ingeno
men voor de driehonderd opvarenden. En
passant werd het standbeeld van Jan van
Riebeeck bezocht en werd de Tafelberg
met de kabelbaan 'beklommen'. In latere
jaren zou de reis naar Kaapstad twee
maanden vergen: vanwege de goedkope
stookolie werd via Curagao omgevaren.
De beide volgende films gaven een beeld
van de jacht en slacht in de zuidelijke ijs-
zeeën bij Antarctica. In het voorseizoen
werd op potvis gejaagd. De olie van deze
tandwalvis was niet geschikt voor menselij
ke consumptie, wel voor industriële toe
passingen. En de tanden leverden ook wat
op. Belangrijk voor de margarine-industrie
was de vetlaag van de vinvis. Van de balei
nen werden kleine hoeveelheden meege
nomen, de rest werd overboord gekieperd.
Idealiter werd de vinvis gevangen met een
harpoenschot onder de linkerborstvin in
het hart. De buikholte werd opgeblazen om
het dier drijvend te houden en de staart af
gepunt om afdrijven te voorkomen, zodat
de jacht kon worden voortgezet. Een aan
tal andere jagers sleepte de dieren naar