16
schien dat Willem en zijn broertje nog
maar respectievelijk vier en drie jaar oud
waren toen ze wees werden. Ze zullen hun
ouders dus nauwelijks gekend hebben.
De naam Veldzicht
Toen het huis klaar was, ging Willem Job-
se er met zijn vrouw en twee kinderen
meteen in wonen. Hij is er tot aan zijn
dood in 1934 blijven wonen. Hij gaf het
huis ook een mooie en toepasselijke
naam, namelijk Veldzicht. Tijdens de bouw
van het herenhuis in 1906 stonden er aan
de Oude Vlissingseweg tussen de kom van
Souburg en het Ronde Putje nog maar
weinig huizen. Je kon zowel aan de voor
als aan de achterkant van het huis nog
heel ver het land in kijken. Aan de voor
kant wel tot aan de kanaaldijk en aan de
achterkant met zijn laaggelegen weilanden
met weinig bomen en struiken wel tot in
Welzinge. Daarom heeft Willem wellicht
zijn huis toen de naam Veldzicht gegeven.
In tegenstelling tot andere herenhuizen
aan buitenwegen en in de kuststrook is
Veldzicht nooit een echte buitenplaats ge
weest. Op heel oude kaarten is er althans
niets van te vinden. Op de kadastrale kaart
van 1832 is ook alleen maar bouw- en wei
land te zien.
Een broekje in de raad
Omdat hij al vroeg wees was, is Willem
Jobse waarschijnlijk opgevoed door zijn
grootmoeder Johanna de Vlieger. Daar
staat hij althans in het bevolkingsregister
ook bij ingeschreven. Hij heeft voor zover
bekend nooit een beroep gehad. Dat hoef
de ook niet als je zo'n kapitalist was. Dan
kon je van je centjes leven, althans van de
rente. Om nog wat te doen te hebben en
om nog wat bij te verdienen begon men
nog weieens wat met een handeltje of iets
dergelijks. Willem werd dan ook al op heel
jonge leeftijd actief in het politieke leven,
althans in de gemeentepolitiek. Hij was
nog niet eens meerderjarig - dat was men
vanaf 23 jaar - toen hij al gekozen werd
als gemeenteraadslid van Souburg voor de
Liberale Unie. Maar tijdens zijn installatie
op 5 september 1905 was hij net wél
meerderjarig. En daar hij een wettig kind
was van een Nederlandse vader, dus Ne
derlander, kon de plechtigheid gewoon
doorgaan. Er moest nog wel eerst de eed
afgelegd worden: "Zo waarlijk helpe mij
God Almachtig." Toen konden hij en nog
een andere kandidaat op het pluche
plaatsnemen.
Het raadslidmaatschap zal een grote eer
voor de jeugdige Jobse geweest zijn, voor
al ook omdat het in die tijd voornamelijk
oudere en meer ervaren personen waren
die daarvoor in aanmerking kwamen. Bur
gemeester Buteux zei in zijn installatierede
dat Jobse voor het zittende bestuur een
vreemde was maar dat hij nochtans hoop
te op een goede samenwerking. Daarbij
sprak hij tevens de wens uit dat hij "ook
bezadigd zal optreden en het oor niet zal
leenen aan verkeerde invloeden. Moge de
goede sfeer die hier altijd ondanks verschil
van mening geweest is, niet verstoord wor
den." De heer Jobse bedankte de voorzit
ter voor de goede woorden en verklaarde
"eendrachtig te willen samenwerken in
zoover het niet schadelijk is voor de ge
meente". Wijze woorden waren dat voor
zo'n jong broekje, maar de praktijk was
soms weerbarstiger.
Een klein dorp
De gemeenteraad van Oost- en West-Sou
burg bestond toen uit zeven leden, onder