sprake van een culturele opbloei. Het (ui
teraard nog niet Koninklijk) Zeeuwsch Ge
nootschap der Wetenschappen werd in
Vlissingen opgericht en ten tijde van de
Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) moes
ten er zelfs kapers uit Frankrijk worden ge
haald om de kaapvaart weer een beetje op
gang te krijgen. Vlissingen was in een
nieuwe transitieperiode terechtgekomen.
Deze periode eindigde aan het begin van
de negentiende eeuw. Nadat in 1809 de
stad door de Engelsen was platgebombar
deerd, besloot Napoleon er een marine
werf te vestigen. De basis voor alweer een
nieuwe maar eenzijdige en kwetsbare in
dustrie. Vlissingen zou een arbeidersstad
worden.
Leo Faase
Weven op Walcheren
Na afloop van de jaarvergadering van de
HKW op woensdagavond 20 april jl. hield
Willem van den Broeke een lezing over
weven op Walcheren. Hoe kon het, zo stel
de hij de vraag, dat in de eerste helft van
de negentiende eeuw een groot aantal
weverijen in Zeeland het licht zag en dat
daarvan nu niet veel meer dan een enkele
straatnaam is terug te vinden. Exempla
risch voor die gang van zaken is de cali-
cotfabriek van Westkapelle. Van den Broe
ke schreef er een boekje over voor de
Stichting Cultuurbehoud Westkapelle, sa
men met Jan Kaland, Ko Gabriëlse en
Adrie Lous.
Natuurlijk is er ook in Zeeland altijd sprake
geweest van textiel(huis)nijverheid. De La
kenhal in het Middelburgse stadhuis herin
nert er nog aan. De productie was vooral
gericht op de lokale markt en had geen of
weinig betekenis voor de export. In het be
gin van de negentiende eeuw en niet bij
toeval na de breuk met België kwamen
twee ontwikkelingen samen. In de eerste
plaats was er sprake van grote werkloos
heid en nijpende armoede onder een
groeiend aantal Zeeuwse burgers. Diaco
nie en liefdadigheid konden de vraag niet
aan. Weliswaar werd werkloosheid nog ge
zien als 'eigen schuld', grenzend aan crimi
naliteit, maar geleidelijk begon het besef
door te dringen dat ook de overheid zou
profiteren van een meer structurele aan
pak van de problematiek. Er moesten
werkgelegenheidsprojecten komen; ijverig
werd gezocht naar 'nieuwe economische
dragers'. Zo kwam er onder andere een
Provinciaal Werkhuis en en passant kre
gen kinderen onderwijs en godsdienstige
vorming 'tegen de invloed van het kwade
voorbeeld van hun ouders'.
In de tweede plaats betekende het verlies
van België verlies aan handelspotentieel.
Zo raakte de Noord-Nederlandse handel
geheel ontredderd door het verlies van de
Gentse aanvoer van katoen voor Neder-
lands-lndië. Men vreesde die groeiende
markt te zullen verliezen aan Engeland en
besloot, met steun (subsidie) van de Ne-
derlandsche Handel Maatschappij (NHM)
een nationale textielnijverheid op te zetten.
De gebroeders Salomonson speelden
daarin een belangrijke rol. Zij waren han
delaren in katoen, met Twente als thuisha
ven. Het loonniveau was daar wel bijzon
der gunstig laag. Een groeiend aantal zet
bazen weefde voor hun expanderende
markt. Op aandringen van de provincie en
met enige bemoeienis van de invloedrijke
minister van Koloniën zagen zij ook in Zee
land kans om "de onvermogenden en be
deelden" werk te verschaffen. Vooral omdat
de productie door de NHM gesubsidieerd