(f eu Jlietl
lucton et emeRQO
ik wopstel ontzwer
wer mijn
(filancl 0(9alcti
eren
De droogmaking van Walcheren
Een inwoonster van Kaatsheuvel tikte op
een rommelmarkt in haar woonplaats een
boekje op de kop over de droogmaking
van Walcheren na de inundatie van 1944.
Omdat zij zelf betrokken is bij een heem
kundige club, dacht ze dat de Heemkundi
ge Kring Walcheren toezending van het
boekje wel op prijs zou stellen. Dat is zo.
Wij vinden het een heel aardig gebaar. Na-
Ik.heb jou altijd liefgehad:
Zomer, winter, zon of regen
Ik hield van al jóuw kronkelwegen
Met de meidoorn aan de kant
En van de gouden zonnezegen
Zwevend over t lenteland.
Vaak liep ik door het windenstuiven
Om geuren van de Mei te snuiven.
Te luisteren naar een windelied
Ik zag de wilgentakken wuiven
En het buigen van het riet.
De zee heeft jou altijd bedreigd:
Jij was ontwoekerd aan haar golven.
Uit poel en slik eens opgedolven,
Zo zingt een heel oud lied.
De zee bedreigde jou als wolven.
Hij gunde jou het leven niet.
Maar nooit heeft hij jou weer verslonden
Omdat jouw mannen steeds daar stonden
Te waken met houweel en spa;
Waar hij de dijken had geschonden
Daar dichtten zij meteen de scha.
Ik heb jou altijd liefgehad
Met je akkers en je vruchten,
'k Heb jou gezien bij alle luchten.
Bij lentezon en zomermaan.
'k Heb voor jouw onweer moeten vluchten,
k Heb in jouw morgendauw gestaan.
En als jouw boeren tarwe zaaiden
En als jouw boeren tarwe maaiden
lk was 't, die aan jouw dijken zat,
Wanneer de zon naar 't westen draaide
Dan zwierf ik langs jouw binnenpad.
De zee heeft jou altijd bedreigd:
Dat is al eeuwen terug begonnen.
De zee heeft jou nu overwonnen,
Jou, die hij eeuwen al bestreed.
Omdat men uit de hoogte tonnen
Bommen op jouw kusten smeet.
Dijken zakten op de stranden
De zee vrat al de polderlanden
Verdronk de oogst, bedreigd' het vee.
De boeren knarsten met hun tanden
En vluchtten voor hun vijand Zee.
Ik heb jou altijd liefgehad:
Al striemde ook de najaarsregen,
Al donderde de wind mij tegen.
Wanneer ik stapte langs een dijk;
Al zag 'k een gele blaadrenregen
Fladdren in het zwarte slijk.
Ook als de sneeuw in vlokken zakte
En overal de naakte vlakten
Bedekte met zijn wintertooi
lk ken geen beeld, dat mij meer pakte,
Walcheren, wat was jij mooi.
AAaar wij hebben Walcheren lief
De zee zal het nooit krijgen
Al laat hij 't water meters stijgen
Wij geven Walcheren nooit
Wij zullen weer aan 't werk tijgen
Tot alle dijken zijn voltooid.
Dan zal het water weldra zinken
Weer zal de zeis in 't koren blinken
Terwijl de zon zijn stralen strooit.
Want Walcheren zal niet verdrinken,
Wij geven Walcheren nooit