De lijkbidders werden door het stadsbe stuur aangesteld en moesten daarvoor recognitiegeld betalen. Dat was een een malig bedrag om deze functie te mogen uitoefenen. Dat daarmee wel eens werd gesjoemeld blijkt in 1649. Op 9 augustus van dat jaar stelde het Veerse stadsbe stuur Anthonis Maertensz. en Hubrecht Willemsz. tot lijkbidders aan. Al na een week klaagden ze dat er in de stad nog een paar andere personen waren die dit beroep uitoefenden. Omdat die daarvoor geen vergunning hadden, verbood de stad hen daarmee door te gaan op straffe van drie gulden per keer dat ze het verbod zou den overtreden. Nadat in november 1773 een Duinkerker visser in Veere was begraven in een kist waarop grote witte kruisen waren aange bracht, werd de lijkbidders door het stads bestuur aangezegd dat dit geen waardige begrafenis was en ze zo geen lijken meer naar hun laatste rustplaats mochten bren gen. Rouwkleding In de derde post van de rekening van Cathelynken Glispe staan de kosten die voor het huren van rouwmantels waren ge maakt. In een paar andere posten lezen we dat voor het dienstmeisje rouwkleding was genaaid. Ook voor de verhuur van rouwkleding was toestemming van het stadsbestuur vereist en in Veere moest men 1200 gulden re cognitiegeld betalen. Toen Maria Nebbens op 5 september 1730 de verhuur van de rouwmantels en pelle (lijkkleed op de kist) van Marinus Brandt overnam, die kort daarvoor gestorven was, moest ze zijn we duwe voor de overname van het goed 870 gulden betalen. Zoveel geld had ze niet, dus sloot ze een lening af bij haar groot moeder. Omdat er dus grote bedragen mee waren gemoeid, was het verhuren van rouwkle ding een aantrekkelijke bezigheid. Halver wege de zeventiende eeuw werden in Veere gemiddeld honderd mensen per jaar begraven, waarvan de helft kinderen. Er viel dus genoeg mee te verdienen. Tot in de negentiende eeuw heeft het ver huren van rouwkleren en de pelle standge houden, al was daarvoor op het laatst geen vergunning van de overheid meer nodig. Op het platteland van Walcheren droegen de mannen die ter lieke gingen een lange jas, een zogenoemde kappe, die tot de voeten uithing. Bij de gegoede burgers was ze van mooi zwart laken gemaakt, bij de minder bedeelden van pilow. De kappe, die ook bij andere plechtigheden zoals bruiloft en doop werd gedragen, is rond de jaren tachtig van de negentiende eeuw uit de mode geraakt. Verder droegen de familie leden en de genodigden die het lijk volgden breedgerande hoeden met lange rouw floersen. Stro In de meeste rekeningen staat een post vanwege levering van stro. In die van Cathelynken komt die niet voor. Waar schijnlijk zijn deze kosten opgenomen in de uitgaven die Angus Findley voor de familie had gedaan. Vroeger meende men dat het sterven het werk was van een boze geest. Om ervoor te zorgen dat hij in het gezin niet meer slachtoffers zou maken moest hij in letter lijke zin buiten de deur worden gehouden. Daarom werd bij de deur met het opstape len van grote bossen stro een verandering aangebracht. Eerst lagen er vier, in de

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2017 | | pagina 9