waarnemingen kan hij "met geen zeker-
heijd bepaalen, wat of de Zonne-vlekken
zijn". Hij ziet ook nog geen bewijs dat de
zon om haar as draait, hoewel vele ster
renkundigen in zijn tijd (terecht) van me
ning zijn dat de rotatiesnelheid van de zon
25 a 27 dagen bedraagt. Hij is er ook niet
van overtuigd dat de vlekken fysiek bij de
zon horen. Hij beredeneert dat de planeet
Mercurius slechts een paar keer per jaar
zichtbaar is omdat de planeet "zoo digt
onder de zonne-straalen verborgen" zit. Er
kunnen dus, volgens Tevel, nog vele pla
neten dicht in de buurt van de zon zitten
die, net als Mercurius, ook overstraald wor
den door het zonlicht en daardoor slechts
zelden zichtbaar zijn. Mercurius trekt der
tien keer per eeuw voor de zon langs; dat
kunnen al die andere planeten ook doen
en daarmee "Eclips-vlekken" veroorzaken.
Vele planeten zouden dus verschillende
silhouetvormen kunnen aannemen, zo
redeneert hij. Vanuit onze huidige kennis
bezien zit Tevel er flink naast, maar ver
wonderlijk is dat allerminst. Begin negen
tiende eeuw werden namelijk nieuwe
planeten ontdekt die we nu classificeren
als planetoïden maar die destijds als vol
waardige planeten werden beschouwd:
Ceres, Pallas, Juno en Vesta. Tevel wil alle
opties openhouden en een flink aantal pla
neten tussen de aarde en de zon behoort
wat hem betreft tot de mogelijkheden.
Enkele cijfers
Op 3 mei 1816 tekent Cornelis Tevel een
enorme zonnevlek en hij berekent dat die
vlek wel vijf keer groter is dan de aarde.
Het waarnemen doet hij door middel van
projectie met een "kleijn astronomisch ver-
rekeijkertje" op wit papier in een donkere
kamer.
Dat de zon een enorm groot hemellichaam
is, is in de negentiende eeuw wel bekend.
Tevel schrijft zeer uitgebreid over de stand
van de wetenschap wat de zon betreft. Hij
citeert uit deel 1 van N.G. Kampen's De
Aarde beschouwd in haren Natüürlijken
toestand, een boek uit 1816. Over de
grootte van de zon: "De zon is ten minsten
24.000 halve middellijnen der Aarde", en
over het volume van de zon: "...dat onmee-
telijke lighaam, 't welk ééne millioen en
viermaal hondert acht en veertig duijzend
malen grooter is dan onze Aarde." Over de
afstand tot de zon schrijft hij: "...of 39 Milli-
oenen, drie honderd en vier en tachtig duij
zend üüren, van onze Aarde verwijderd".
Dat laatste lijkt, als je er vanuit gaat dat je
vier kilometer per uur loopt, aardig te klop
pen; net als de schatting van het volume
van de zon. Dat het licht er maar zevenen-
halve minuut over doet om de afstand van
de zon tot de aarde te overbruggen, zoals
Kampen stelt, is voor die tijd ook een zeer
goede aanname. De absolute afstanden in
het zonnestel waren immers nog niet echt
bekend en konden alleen bij benadering
bepaald worden.
Een mooi verslag is ook dat van de gedeel
telijke zonsverduistering van 19 november
1816. Om 8.30 uur plaatselijke tijd in Mid
delburg (9.00 uur Midden-Europese Tijd)
begint de eclips. Op de zon zit een enorme
zonnevlek en Cornelis verwacht dat om
9.25 uur (9.55 uur MET) de vlek bedekt
gaat worden door de maan. Helaas ver
schijnen er donkere wolken waardoor hij dit
verschijnsel niet kan waarnemen. Pas om
11.00 uur verschijnt de zon weer, maar van
de verduistering is dan niets meer te zien.
Cornelis neemt dit alles op een veilige ma
nier waar, in tegenstelling tot prins Leopold
van Sicilië die, volgens de Middelburgsche