•w
23T
9
yt za$.
Courant van 14 december 1816, het onge
luk had "zich bij de Zonne-eclips bijna te
verblinden, door die verschijning onvoor
zichtig al te lang met het bloote oog te be
schouwen, zonder zich van beschermende
blind-glazen te bedienen".
Brieven
Op 5 maart 1819 - hij zit dan op ruim zes
honderd tekeningen - schrijft Cornelis
Tevel een brief aan ene E.H. Greve in Am
sterdam waarin hij stelt dat hij denkt dat de
zonnevlekken objecten zijn die rond de zon
draaien. Hij voegt bij zijn brief een paar
schetsen en schrijft: "Mijn Heer, ik zal uwe
een korte schets mededeelen uijt het eer
ste deel folio teekenboek der zonne-vlek-
ken; Ik moet rondborstig bekennen dat ik
geen grondt heb, om te kunnen bewijzen
dat de zon een spil-beweging heeft, dat
door de zonne-vlekken moet worden aan
getoond, plaats zoude hebben, ik vindt
meer grondt voor mijzelven, dat het groote
lichaamen zijn, die voor bij de zon zijn loop
hebben; zoo als Mercurius en Venus wel
doen, en eene Eclips voor de zon
maaken."
Vervolgens schrijft hij drie pagina's vol met
observaties en concludeert dat de vlekken
eigenlijk planeten zijn. Hij eindigt de brief
met: "U zal uijt mijn schrijf-steijl wel ondek-
ken, dat ik geen mensch van geleerdheijd,
maar wel van een ondoorzoekende geneig-
heid ben."
Er is ook een briefwisseling met J.P. Bourjé
(1774-1834), schilder en natuurkundige in
Middelburg, over de aard van de vlekken:
"Zie daar vriend J.P. Bourjé een rare bood
schap, heb ik in mijn Jonge jaaren ook ont
moet, van een naast bestaande bloed-
verwand, mijn oude neef Jan Tevel,
Bierbrouwer te oostcappel in het Eijland
Walcheren." Tijdens dat gesprek in Oost-
kapelle had Jan Tevel de vraag gesteld
wat zonnevlekken zijn, waarop Cornelis
had geantwoord dat hij dacht dat het pla
neten waren die voor de zon langs trokken.
"Zie daar, ik kreeg de volle-laag, zoo als
men wel eens zegt, den ouden man, neef
Jan tevel, was driftig in zijn antwoorden, je
tifov/tfti Z/ea ffa tiütpn
en 9e ZfflifyeFzti
Eclips 19 november 1816. HaarlemNoord-
Hollands archief, NL-HlmNHA175 (Archief
Koninklijk Nederlandsch Instituut van Weten
schappen, Letterkunde en Schoone Kunsten
[KN1W] te Amsterdam, inv.nr. 150: drie ma
nuscripten van C. Tevel)
bin een vuijle ketter: ik zweeg als een mof."
In dezelfde brief aan Bourjé schrijft hij dat
hij dit verhaal ook aan zijn vader vertelde,
die immers ook sterrenkundige was, en dat
die neef Jan gelijk moest geven: "Mijn
vader verhaalde mij, dat neef Jan tevel,
een goed telescoop heeft, die hij bij dag,
en bij avonden veel gebruijkte."