Verkoopvaart 23 Scheepsverkopingen in Mechelen van verkopers uit Walcheren Inleiding Mechelen, gelegen tussen Antwerpen en Brussel, was sinds de middeleeuwen een heerlijkheid, een zelfstandige stadstaat, met een statuut dat ongewijzigd bleef tot in 1795. In de dertiende en de veertiende eeuw was Mechelen een bloeiende, rijke stad dankzij de lakennijverheid. Het Mechelse wollen laken was van uitzonderlijke kwaliteit en werd, via de jaarmarkten van onder meer Frankfurt, uitgevoerd tot in Kiev en Gdansk. Het was in deze periode dat de stenen stadsomwallingen werden gebouwd met twaalf enorme stadspoorten. Maar ook de lakenhalle (het huidige stadhuis), het schepenhuis en een aantal gotische kerken dateren uit de veertiende/vijftiende eeuw. Vanaf 1452 werd de machtige Sint-Romboutstoren opgetrokken onder leiding van generaties bouwmeesters Keldermans. Mechelen is de oude hoofd- en hofstad van de vroegere Nederlanden. In 1473 verhief de Bourgondische hertog Karel de Stoute Mechelen tot zetel van het Parlement, later Grote Raad genoemd. De Grote Raad van Mechelen bleef het hoogste rechtscollege van de toenmalige Nederlanden tot zijn opheffing in 1795. Margaretha van York, zus van de Engelse koning Edward IV en weduwe van Karel de Stoute, hield in Mechelen haar residentie tot aan haar overlijden. Van 1507 tot 1530 was Mechelen onder het bestuur van landvoogdes Marga- retha van Oostenrijk de feitelijke hoofdstad van de Nederlanden. Aan haar hof werden haar neefjes en nichtjes opgevoed, onder wie Karel. Hij werd later keizer Karel V, de heerser over "een rijk waar de zon nooit ondergaat". Mechelen was de stad waar Karel V het langst ononderbroken verbleef. Het hof en de Grote Raad trokken kunsten, ambachten, handel en nijverheid aan. In de zestiende eeuw was Mechelen het centrum van onder andere de wapenindustrie en de wapenhandel in de Nederlanden. Hier werd de keizerlijke kanongieterij opgericht. In de binnenstad, aan de Dijle, kwam het wapen arsenaal dat vanaf 1551 officieel het alge meen depot was van de artillerie in de Nederlanden. Net buiten de stad kwamen in een omgracht landhuis de keizerlijke, later koninklijke buskruitmolens. In 1559 verhief paus Paulus IV Mechelen tot zetel van een nieuw aartsbisdom.1 Al in de vijftiende eeuw was de Dijlestad een belangrijk centrum van scheepsbouw, met een hoogconjunctuur in de periode 1440-1470. De concurrentiekracht van de Mechelse scheepsbouwers overvleugelde en benadeelde toen zelfs de Antwerpse scheepsbouw. Als kleinste gebied van de Zeventien Provinciën, midden in het hertogdom Brabant, bleef Mechelen tot in het derde kwart van de zestiende eeuw een draaischijf van productie en handel in vrachtschepen. Ook scheepsbouwers, schippers en kooplieden uit steden in Brabant, Holland, Vlaanderen en Zeeland verkochten in de Dijlestad hun vaartuigen. Uit Walcheren kwamen schippers en koop lieden van Arnemuiden, Middelburg, Veere, Vlissingen en Westkapelle in Mechelen schepen verhandelen. De gewapende conflicten in de jaren ze ventig van de zestiende eeuw veroorzaak ten en versnelden de steile economische neergang van Mechelen, hetgeen ook zijn

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2018 | | pagina 25