12
kende, wist hij de weg niet meer. Daarom
was hij maar achter een struik gaan zitten
wachten tot het licht werd. Dit was vast
weer een van die streken van De Plaa.
Piet de Plaa sprak dolgraag over geesten
en zwarte kunst. Hij deed dat altijd op zo'n
geheimzinnige wijze en op zo'n zachte
toon dat bij de toehoorders de rillingen
dan beleefd "goeie morge, meester" zei,
kon De Plaa onverwachts uitvallen: "Niks
geen goeie morge, meester, daar staat m'n
hoofd niks naar. Als je anders niks te ver
tellen hebt, krast dan heel gauw op." Of hij
deed of de man lucht was. Wanneer die
hem dan verbaasd en niet op zijn gemak
aanstaarde begon hij soms opeens luid-
Uitg. F. 13 «ten Boor, Middelburg
Meliskerke zoals Piet de Plaa dit heeft gekend.
(ansichtkaart, collectie J.H. Midavaine)
over het lijf liepen. "Pas toch asjeblieft op",
kon hij quasi-ontsteld zeggen, "praat heel,
heel zachtjes over deze vreselijkheden. Als
Adrahamélech of Sjoefelefoef je eens
hoorden... Jongen, jongen, jongen, de
ellende zou niet te overzien zijn. Ja, ja, de
laatste staat nu achter je stoel op dit ogen
blik." Als de ander dan omkeek had hij de
grootste lol.
Omdat hij overdag sliep, gebeurde het
dikwijls dat een klant de winkel binnenstap
te terwijl hij nog in zijn bed lag. Als deze
ruchtig te zingen: "In den Meyschen mor
genstond, kijk ik vroolijk blij in 't rond."
Het gebeurde ook wel dat hij bars beval:
"Zit recht op je stoel en niet half! Er zitten
geen spelden in. En 't is bovendien slecht
voor je pilouwsen broek."
Anderen schrijven dat als iemand hem met
meneer aansprak, hij dadelijk uitviel: "Wat
te? Meneer? Ik ben Piet de Plaa en geen
meneer. Zeg mijnentwege Piet of Plaa of
meester en houd anders je kop dicht."
Gewoon water
Nog zo'n wonderlijk verhaal. Eens had De
Plaa een ziektegeval behandeld en de