22 Nederlands Panopticum, Amsterdam ca. 1880. (wikipedia) chine voor zwaar goed en twee tonnen van twee meter hoog voor lakens, slopen en dergelijke. Vier grote meisjes deden iedere week de was. In de tonnen werd kokend sop gegooid en de grote meisjes stampten met een stamper in de tonnen. Het jongste meisje van de vier legde de zakdoeken en ander kleingoed op een wasbord en schrobde ze met een borstel. Alle andere meisjes van het weeshuis dweilden de slaapzalen, want zo had iedereen haar taak. Iedere week wisselden de meisjes van taak. Tijdens het werk werd altijd veel gezongen. We zongen allerlei liedjes, be halve straatdeunen, want dat mocht niet in het weeshuis. 's Middags zaten alle meisjes in de zaal met de kinderjuffrouw en de naai-juffrouw om kleding te verstellen en nieuw onder goed te maken. Dat werd allemaal met de hand gedaan. Bovenkleren werden met de machine gemaakt. Als je net begon stond de juf achter je te kijken of je de naald goed vasthield en de rolnaadjes netjes maakte. Dat was een lastig werkje en je moest er handigheid in krijgen. Een naar werkje vond ik de vroege beurt. Ieder meisje moest om de beurt een week- lang om vijf uur opstaan om de vroege beurt te doen. Als het mijn beurt was begon ik met wassen, aankleden en mijn bed afhalen. Omdat er nog geen elektrisch licht was liep ik daarna in het donker naar bene den naar de keuken. De lampen in de keu ken hingen nogal hoog en ik moest op een stoel en een tafel klimmen om de gaslam pen aan te steken. Het keukenfornuis werd uitgehaald en ik gooide de grote asla bui ten in de vuilnisbak. In de keuken lagen twee bosjes aanmaakhout en een vuuraan- maker klaar om de keukenkachel aan te steken. De vuuraanmaker was een opge rolde houtkrul met hars. Maar als ik de

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2020 | | pagina 24