25 P.J. Mortier (1836-1916), regent van het Bur gerweeshuis in Vlissingen van 1898 tot 6 sep tember 1916, zijn overlijdensdatum. (Zeeuws Archief, fotocoll. Vlissingen, FA14608) mijn stoel, en hoopte ik dat de visite maar snel was afgelopen. De houten naaidoos die ik van haar kreeg toen ik vijftien was en een boekje voor mijn belijdenis toen ik achttien was, heb ik nog steeds. Verkering Zolang je in het weeshuis was mocht je niet met een jongen gaan. Enkele oudere meisjes hadden soms stiekem een vriend je. Als ze werden betrapt door iemand van het bestuur of door de vader of de moeder, dan mochten ze 's zondags niet meer uit gaan en dat kon soms wel zes weken du ren. 's Zomers mocht ieder kind een week met vakantie naar familie of een getrouwde broer of zus. Je kreeg dan een verlofpasje mee. Die moest in je verblijfplaats afgete kend worden door het hoofd van een weeshuis of door de burgemeester. Een van de weeshuismeisjes ging met een militair en wilde met hem naar zijn familie in Steenwijk. Dat mocht natuurlijk helemaal niet. Je moest direct na aankomst een briefkaart schrijven dat je goed was aange komen. De briefkaart met postzegel kregen de vakantiegangers van de weeshuisou- ders mee. Het meisje had een plannetje bedacht. De briefkaart werd in een envelop naar Rotterdam gestuurd, want daar zou ze zogenaamd naartoe gaan, en van daar uit weer naar Vlissingen gestuurd. Maar haar geheim kwam uit en ze moest bij het bestuur komen. Voor straf mocht ze maan den niet uit. Ze ging als protest tegen de straf in hongerstaking en werd mager en bleek. Toen ze 21 was en het weeshuis verliet, is ze met de militair uit Steenwijk getrouwd en zo werd het een happy end voor die twee. Feesten Tijdens de voorbereidingen van het sinter klaasfeest was het altijd gezellig in het weeshuis. Van groot tot klein voerden we stukjes op; alleen of met zijn tweeën of met een heel clubje. Alle kleren en attributen maakten we zelf. Met mijn vriendin Fran- cien zong ik een liedje verkleed als was- meisjes. We hadden onze mouwen opge stroopt, droegen een grote schort en liepen op klompen. Ik weet de tekst van het liedje nog (zie pag. 27). Mijn zus Elisabeth had een stukje met vijf andere kinderen bedacht. Een jongen was schoorsteenveger. Hij had zichzelf roet zwart gemaakt, liep met een laddertje op

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2020 | | pagina 27