Ben ik dat, die clochard met zijn verwarde haren en zijn wel erg grote bedelende hand, die je een ergens onder een brug van de Seine zou verwachten? Of gewoon bij het opvanghuis in Vlissinger waar een drugsverslaafde een paar euro bij elkaar probeert te scharrelen voor zijn dagelijkse shot. Ben ik dat Ik kan niet ontkennen dat er veel trekken in zitten, die ik herken van de spaarzame momenten dat ik voor de spiegel sta om daar meer te doen dan even mijn haar te fatsoeneren. Vooral de rimpels1 die 's morgens steeds nadrukkelijker aanwezig blijken, herken ik. Ze vertellen me meedogenloos da ik nu echt al bijna net zo oud ben als toen mijn opa Kees Slager overleed. Hij had ook een snor en als twee oude tantetjes mij na jaren weer eens ontmoetten, sloegen ze steevast vol verbazing hun handen ineen en riepen in koor dat ik 'sprekend Knelis' was. Want dat was de roepnaam van opa, die net als ik voluit Cornells heette. Die tekening confronteert me dus vooral met het voortschrijden van de tijd en meer in het bijzondf van de tijd die mij nog is toegemeten. De eindfase is ingetreden, zo lijkt de tekening me te willen vt tellen. Maar dat ik die onzeker en ietwat hulpeloos vragend doorbreng, dat weiger ik aan te nemer Toch suggereert de tekening dat. En na wat langer kijken, weet ik ook waardoor dat komt. Het kor doordat mijn tanden ontbreken. Mijn tanden waren en zijn altijd nadrukkelijk aanwezig, want ietvil vooruitstekend en met een gleufje tussen de twee voorste. Mijn tanden, die ik al mijn hele leven gewend ben ergens in te zetten en dan niet meer los te latei tot ik heb bereikt wat ik wilde bereiken, zijn onlosmakelijk met mij verbonden. Ik heb ze gelukkig nog steeds, beste tekenaar, en ik durf er ook nog mee (van me af) te bijten. Ze

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeelanddoc. | 2010 | | pagina 102