op zoek gaat naar die ene sound. Wat ook waanzinnig
kan zijn, maar het past niet bij mij.'
Hij weet wat hij wil en vooral ook: wat hij niet wil. In elk
geval nu niet. Hoe belangrijk zijn idolen dan nog? Heeft hij
ze of zijn het niet meer dan voorbeelden?
'Vroeger waren die wel heel belangrijk. Toen ik een jaar of
vijftien, zestien was. In die periode heb ik alles uitgezocht
van Wynton Marsalis, Nicolas Payton. En ik heb die men
sen ook ontmoet. Ik heb ook les gekregen van mijn idolen.
Maar nu zegt het me niet meer zoveel. Ik vind Miles Davis
nog steeds te gek. Ik blijf dat een prachtig voorbeeld vin
den. Maar een voorbeeld is iets anders dan een idool hè?
Ik ben daar gewoon een te nuchtere Zeeuw voor. Ik ga
ook geen handtekeningen vragen. Dat zou ik nooit doen.
Maar aan de andere kant: je moet toch wel behoorlijk ge
dreven zijn om van Goes naar New York te reizen om hun
muziek te horen. Ik had toen wel bepaalde idolen hoor.
Louis Armstrong, Miles Davis. Dat is natuurlijk per definitie
waar het improviseren met de trompet begonnen is. Toen
ben ik ook naar het huis van Miles Davis geweest en naar
zijn graf. En: ik heb op de trompet van Louis Armstrong
gespeeld! Dat was heel leuk...'
Het spelen. Een eigen stijl ontwikkelen. Hoe gaat dat?
'Dat weet ik niet. Ik weet niet of ik een eigen stijl heb.
Het is meer een soort zoektocht. Het is waarschijnlijk al
gedaan, denk ik altijd maar. Alles in de muziek is al een
keertje verzonnen. Je kan geen combinatie van noten
spelen of het is al eens gedaan. Een eigen stijl? Ik ben er
helemaal niet mee bezig, misschien onbewust. Spelen, op
treden, muziek maken. Daar gaat het om. Je moet er wel
een beetje gestoord voor zijn. Mensen vragen weieens: nu
speel je voor de duizendste keer dat liedje! Maar ik blijf
het leuk vinden, het is elke keer anders. Ik doe het echt
met plezier.'
i i