RMOEDE IS ALTIJD SCHILDERACH moeder, een grootmoeder, een oud-tante en drie oud-ooms, die slechts voor schaars nakroost hebben gezorgd, maar wel leven dige herinneringen hadden aan de tweede helft van de negentien de eeuw. Het begin is behoorlijk overzichtelijk. Albert was een soldaat van Napoleon uit de buurt van Troyes, halverwege Parijs- Dijon, die op Walcheren was gelegerd en na de deconfiture van zijn keizer bij Waterloo er de voorkeur aan gaf op Walcheren te blijven. Bij het bevolkingsregister werd hij ingeschreven als Albert de Troije. Dat had fouter gekund. Deze Franse stamvader huwde een Zeeuwse jongedochter bij wie hij tien kinderen verwekte, een redelijk normaal aantal voor die tijd. Kinderen waren een soort levensverzekering en oudedags voorziening. Van deze tien bleven er zes in leven. In 1824 kocht hij in Vrouwenpolder de molen nabij de oude begraafplaats aan de dijk naar Veere. Met hard werken en de opbrengst van de eigen tuin en wat kleinvee hield hij het hoofd boven water. In 1850 brandde de molen af. Op zichzelf geen ongewone gebeur tenis. Molens lijken vaak brandgevoelig te zijn. In de mij nagela ten notities lees ik: 'Op de steenzolder liep een koppel molenstenen warm, de bovenste steen vloog in stukken, raakte de benen van Albert de Troije, waardoor hij gedeeltelijk invalide werd. De molen raakte in brand en brandde geheel af.' Dat is de in de familie gangbare versie van het incident. Maar mogelijk is hier een 'corpse in the closet' verborgen. In 1956 met vakantie in Vrouwenpolder maakte een fruitteler, lid van de Raad voor het GPV, mij erop attent, dat de brand was aangestoken. Uit de toen door mij geraadpleegde archieven bleek, dat twee nakomelingen van de molenaar van brandstichting waren verdacht en daarvoor ook waren veroordeeld. Het is begrij pelijk, dat deze versie door de familie is verdrongen. Jammer is dat wel, want wie weet welke onvermoede hartstochten de aan leiding zijn geweest. Of was het niet meer dan een balorige dron kenschap aangevuurd door een grondige hekel aan de molen en het zware en eentonige werk? Of zagen zij in de molen met zijn lange grijparmen in de nacht, wellicht in hallucinerende toestand, een boze geest, die bestreden moest worden? Of banaal pure pyromanie? Je wil wel van alles bedenken en Don Quichote was al geschiede nis. Het slaat helaas met aan zekerheid grenzende waarschijnlijk heid nergens op. De meest prozaïsche veronderstelling is waar schijnlijk de juiste, maar ik ken haar niet. 156

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeelandboek / Zeeuws jaarboek | 1997 | | pagina 158