maker bezocht vaak de discussieavonden ten huize van de hout handelaar, waar zo'n tien tot twaalf geïnteresseerden tot laat in de avond de actuele problemen van het laatste kwart van de negen tiende eeuw bespraken. Een van de onderwerpen heette Multatuli. Zijn boek Max Havelaar over ons vaderlandse kolonia le regime had opzien gebaard. Auteur Douwes Dekker sprak ook enkele malen in Zeeland. Onder zijn gehoor bevonden zich van zelfsprekend Wibaut en de molenmaker. Tot hun lievelingspassages behoorde de toespraak tot de hoofden van Lebak, dat nog steeds als een hoogtepunt in de Nederlandse litteratuur mag worden beschouwd. In dit kader paste ook het verhaal van Adinda's vader, die een buffel had. Van Wibaut, die groot respect had voor Eduard Douwes Dekker, kon men naar zijn eigen getuigenis niet zeggen dat hij een Multatuliaan was. Maar hoe groot zijn waardering voor de auteur was, bleek uit het feit, dat Wibaut en zijn Middelburgse vriend en collega C.M. Ghijsen aanwezig waren bij de bijzetting van de urn van Douwes Dekker in het jaar 1887 te Gotha. Als enigen waren beide Zeeuwen uit het vaderland naar de plechtigheid overgekomen. Dat er zo'n geringe belangstelling van Nederlandse kant was geweest voor deze plechtigheid zat Wibaut behoorlijk dwars, zoals hij jaren later in De Gids zou schrijven. Het is niet gewaagd te veronderstellen dat de Middelburgse houthandelaar, als gewezen priester-student van het befaamde seminarie Rolduc te Limburg, in zijn geloofsafval steun heeft gevonden in de opvattingen van de zo non-conformistische schrijver en denker. Zeker is het wel, dat de romantische politieke ideeën van Multatuli weinig bijval vonden bij de toch ook zeer praktisch ingestelde zakenman. Voor de autodidactische molenmaker gold dat laatste in mindere mate. Zijn bewondering voor Multatuli was zeker absoluter. Het was zijn gewoonte, dat hij in de nacht van zondag op maan dag te voet uit Middelburg vertrok naar een karwei, hetzij naar Veere, Koudekerke, Biggekerke of naar de andere Zeeuwse eilan den of Zeeuws Vlaanderen. De molenmaker vergezeld van twee, soms drie zonen, liep dan voorop en zei de ideeën van Multatuli op. In maanlichte nachten, of tegenwinds en vaak in stromende regen hoorden zij hun vader luidkeels zeggen: "De roeping van de mens is mens te zijn." De laatste woorden werden door de zonen met bijval herhaald. Het zal de lange wandelingen zeker hebben bekort. 158

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeelandboek / Zeeuws jaarboek | 1997 | | pagina 160