ECOLOGISCH ONDERZOEK IN ZEELAND
trager en meestal meer geconcentreerd. Door de waterbeweging
functioneren estuaria als overgangsgebieden tussen land en oce
aan. Ze vormen in de transportstromen bovendien een speciale
schakel, omdat ze niet als een passief doorgeefluik fungeren, maar
er allerlei processen plaats vinden waardoor de stofkringlopen
fundamenteel veranderen. Een heel belangrijk proces daarbij is
de menging van zoet en zout water, waardoor het fysisch-chemi-
sche milieu heel snel verandert. Door deze veranderingen gaan
zeer fijne, in het water zwevende deeltjes aan elkaar klitten en
bezinken. Hierdoor wordt het water troebel. Dat is te zien in de
Westerschelde, vooral tussen Antwerpen en de Nederlandse
grens. Op zich is het een volkomen natuurlijk proces, maar met
de vlokken slaan ook allerlei andere stoffen neer, zoals zware
metalen. Die worden daardoor niet langer naar zee toe verplaatst
en dat noemen we de filterfunctie van het estuarium.
Een andere belangrijke problematiek is die van CO2 en klimaat.
Het broeikaseffect dat ontstaat door het verhogen van het CO2-
gehalte in de lucht kan wereldwijd tot zeer ernstige verstoringen
van het klimaat leiden en, voor Zeeland toch belangrijk, tot een
stijging van de zeespiegel. Wat dit laatste betreft geven de meest
recente wetenschappelijke voorspellingen aan dat de catastrofale
zeespiegelrijzing, die enkele jaren geleden voorspeld werd, zich
waarschijnlijk niet zal voordoen, maar voor Zeeland is iedere
decimeter van belang en het zou verkeerd zijn dit probleem te
bagatelliseren. Maar ook de veranderingen in weerpatronen en
de temperatuurstijging die door het broeikaseffect ontstaan,
kunnen voor Zeeland grote gevolgen hebben. Voorspelling hier
van is uiterst moeilijk, maar van zeer groot economisch belang.
Wereldwijd spannen vele duizenden wetenschappers zich in
voor deze problematiek en ook het CEMO draagt daaraan zijn
steentje bij.
Een van de belangrijke problemen die hierbij een rol spelen is de
balans tussen productie en afbraakprocessen in de natuur. Planten
produceren biomassa en verbruiken CO2, dieren verbruiken
plantaardige biomassa en produceren CO2. Wanneer dus de
primaire productie, door planten, groter is dan de afbraak (mine
ralisatie) wordt CO2 netto uit de atmosfeer verwijderd en omge
keerd. Zo gesteld lijkt het probleem simpel, maar in werkelijkheid
is het een zeer moeilijk karwei om deze balans juist te berekenen.
De consequenties zijn wel groot: moeten we tropisch regenwoud
aanplanten in Brazilië of juist in Rusland, of moeten we graslan-
51