ECOLOGISCH ONDERZOEK IN ZEELAND
die in de pq's zijn uitgevoerd, en de waardevolle resultaten die ze
hebben opgeleverd, zijn een goed voorbeeld van het belang dat
geduldig opgebouwde datasets kunnen hebben voor de verdie
ping van wetenschappelijke inzichten.
In de eerste helft van de jaren zeventig was het personeelsbestand
van het instituut zodanig gegroeid dat een herziening van de
onderzoeksstructuur nodig was. Vanaf 1974 werd het onderzoek
gegroepeerd in drie aparte werkgroepen. Het botanisch onder
zoek werd toen geconcentreerd in de werkgroep Schor-oecosyste-
men, onder leiding van dr. Wim Beeftink. Zoals de naam aan
geeft, richtte deze werkgroep zich volledig op het onderzoek van
de schorren. Binnen die begrenzing ontwikkelde zich een scala
van onderzoeksactiviteiten, dat zich niet meer uitsluitend beperk
te tot het zoeken naar inzichten in de samenstelling van de plan
tengemeenschappen. Onderzoek naar individuele soorten en hun
onderscheiden populaties kwam op gang, naar de bijzonderheden
van hun levenscyclus en naar de fysiologische achtergronden van
hun vermogen om op zoute bodems te groeien. Niet alleen leven
de planten waren studie-object. Ook de tegenhanger van het pro
ces van biomassaproductie door planten, namelijk de afbraak van
afgestorven plantenmateriaal, is essentieel voor het voortbestaan
van het systeem. Het onderzoek breidde zich in die richting uit,
waarbij het aandeel van bodemdieren in het afbraakproces niet
aan de aandacht ontsnapte.
De wetenschappelijke verbreding in de jaren zeventig en begin
jaren tachtig was mogelijk doordat in 1974 en 1979 twee vaste
onderzoekers aan de formatie van de werkgroep werden toege
voegd: drs. Atie Stienstra, ecofysiologe, en de populatiebioloog
dr. Ad Huiskes. Met een vaste kern van veld- en laboratorium
assistenten die veel van het praktische werk voor hun rekening
namen, was zo een groep van een behoorlijke omvang ontstaan.
Ook de contacten met de universiteiten werden intensiever,
waardoor geleidelijk instroom plaatsvond van studenten en
promovendi. Die versterking van het onderzoekspotentieel met
tijdelijke medewerkers is een element in de ontwikkeling van het
instituut, dat sindsdien alleen maar aan belang heeft gewonnen.
Heden ten dage is het ondenkbaar dat het instituut zijn onder -
zoeksmissie adequaat zou kunnen vervullen zonder de bijdrage
van de vele onderzoekers die op een tijdelijke basis, variërend van
enkele maanden tot enige jaren, op het instituut werkzaam zijn.
Een andere, niet onbelangrijke reden voor de verbreding van het
54