ECOLOGISCH ONDERZOEK IN ZEELAND onderzoek was, dat de praktische mogelijkheden voor het uitvoe ren van experimenteel onderzoek in de loop van de jaren sterk waren toegenomen. Faciliteiten als een plantenkas, klimaatkamers en goed uitgeruste laboratoria, maakten een veelheid van experi menten en experimentele analyses mogelijk. Overigens bleef de aanleg van de Deltawerken een belangrijke achtergrond voor het onderzoek. Algemeen geformuleerd kan het werk in die jaren samengevat worden als: onderzoek naar de structuur en het func tioneren van het schor-ecosysteem onder invloed van verander ingen in het milieu. In het midden van de jaren tachtig leidde een aantal factoren tot een hernieuwde bezinning op het onderzoeksprogramma. Er vonden personele veranderingen plaats: dr. Beeftink droeg zijn functie als werkgroepleider over aan dr. Huiskes; drs. Stienstra verruilde haar plaats op het Delta Instituut voor een onderzoeks- positie op het Instituut voor Oecologisch Onderzoek te Heteren, en tenslotte was in 1985 dr. Marten Hemminga benoemd, in eerste instantie belast met onderzoek naar decompositieprocessen. Een tweede factor was dat de Deltawerken hun voltooiing nader den en dus de vraag naar het toekomstig werkveld van het insti tuut en de werkgroepen daarbinnen steeds pregnanter werd. Van belang daarbij was dat in die periode een mogelijke liaison met het Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) in discussie kwam. Een heroverweging van de onderzoeksdoel stellingen was dus om verschillende redenen zinnig. Na uitgebreide discussies werd besloten om bij het toekomstig onderzoek van de schorren de verbondenheid met de aangren zende watersystemen sterker te benadrukken. Hierbij zou met name aandacht gegeven moeten worden aan de effecten van overstroming door het getij, en aan uitwisselingsfenomenen. Met dit laatste werd de uitwisseling met het getijdewater be doeld van opgeloste stoffen en deeltjes tussen schor en water. Daarmee was door dr. Beeftink al een begin gemaakt in het kader van de vervuiling van de Westerschelde door zware metalen. Deze bevinden zich, gehecht aan slib of in opgeloste vorm, in het water en hopen zich door het getij in de schorren op. De daarop volgende opname van deze metalen door de planten (waaronder lamsoor en zeekraal) en de consumptie van deze planten door vee kan ook voor mensen bedreigend zijn. Het onderzoek kan langs verschillende lijnen georganiseerd 55

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeelandboek / Zeeuws jaarboek | 1997 | | pagina 57