ECOLOGISCH ONDERZOEK IN ZEELAND worden. Om de schorren hun plaats te geven in het grotere geheel van het estuariene ecosysteem zouden de stofstromen als gevolg van productie- en decompositieprocessen en de uitwisseling met het watersysteem onderzocht worden. Dit is onderzoek op het niveau van het ecosysteem. Op het niveau van de planten gemeenschap zou de relatie tussen inundatiefrequentie en de competitieve kracht van de verschillende schorplanten, leidend tot patroonvorming en successie in schorvegetaties, de centrale thematiek zijn. Op soortniveau tenslotte zou het gaan om popu- latiebiologisch onderzoek aan geselecteerde plantensoorten, inclu sief de verspreiding van hun zaden met het getijdewater, en plant-dier relaties. Deze bijstelling van de richting van het onder zoek betekende een zekere verschuiving van de oriëntatie van het onderzoek naar meer zuiver wetenschappelijke vraagstellingen; niet langer was de aanleg van de Deltawerken de dominerende factor bij het onderzoek. De jaren die volgden geven een ongestoorde invulling van de uitgezette onderzoekslijnen te zien, ondanks enkele personele wisselingen in de kern van vaste onderzoekers: in 1987 maakte dr. Beeftink gebruik van de VUT-regeling, nadat hij in de laatste fase van zijn werkzaamheden nog opgetreden was als interim directeur van het Delta Instituut na het vertrek van dr. Egbert Duursma. Zijn plaats werd ingenomen door drs. Jan de Leeuw, die zich enerzijds ging bezighouden met patroonvorming in de schorvegetaties (en die daarmee het werk van dr. Beeftink voort zette) en die anderzijds de eerste stappen zette op het terrein van het uitwisselingsonderzoek, samen met dr. Hemminga. Laatstgenoemde nam in 1990 het werkgroepleiderschap op zich en heeft deze functie tot op de dag van vandaag. Sinds 1997 combineert hij deze functie met het bijzonder hoogleraarschap aan de Katholieke Universiteit in Nijmegen. In 1988 wordt de kiem gelegd voor een volgende fase van verbre ding van het onderzoek naar locaties buiten Nederland, waardoor niet langer de schorren uitsluitend het object van studie zullen vormen. In 1988 voert een grote groep van Nederlandse mariene onderzoekers een omvangrijk onderzoeksproject uit ver weg van de vertrouwde nationale kustwateren. Plaats van onderzoek: de Banc d'Arguin, een waddengebied voor de woestijnkust van Mauretanië. De streek is het belangrijkste overwinteringsgebied van de in Europa broedende en doortrekkende steltlopers. Deze 56

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeelandboek / Zeeuws jaarboek | 1997 | | pagina 58