Dagbericht Ik reed met Wim naar Beveland, om hem het stukje land van herkomst te laten zien: de Kraayerts, Nieuwdorp, des Heeren Hoek, het Hamertje, de Nassauweg, de Vleugelhof en terug de Kraayerts in, richting Schenge, richting De Piet. Voor hem is dat een half verhaal. Zijn Beveland begint en eindigt in de Zak, op het oude land, de Poel, Nisse, tussen de canada's op de dijk naar de meien in de weien. Lindebomen op de driesprong. Een weel als een spiegeltje. Het land ligt gestrekt. Ik heb hem verteld dat wat in Middelburg nog een Wuivende Korenakker wordt genoemd, hier gewoon een stik terve heet. En óók dat op mijn liefde voor het boerenland de relativiteitspraktijk van toepassing is. Dat heeft, behalve met mest en mist, te maken met de gruwelijke stank van puupjuun, aardappelrot en verrekes. Met kruipende gerst, kromgroei en kloofvingers. Met kadavers, krengenslach- ters, paardenbeulen, herenboeren en de vaandels van de landarbeidersbond Sint Deusdedit. Met ratten, boensoenken en bloedzuugers in de paerepit. Met het nijver doorbijten van halfjes en het tot de volgende dijk beperkte zicht. 'Ik ouwe stik vee van blommetjes, rnae ik gunne ze de grond nie'; dat soort zicht. Ik griepte door: het toppunt van pril polder leed was de nachtelijks schreiende Bok van Riemens, die jarenlang in 't Hamertje in 't Nieuwe Durp aan een touwtje stond te stinken. Rumoer! Soms is het prachtig, soms is het machtig, dat boerenland, probeerde ik nog. Vergeefs. Die Bok van Riemens... daar komen we nog op terug, zo valt te vrezen. (27 mei, 1968) 87

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeelandboek / Zeeuws jaarboek | 1997 | | pagina 89