HET ZEELAND -BEELD VAN HANS HEEREN
Vlakken, kleuren, structuur, synthese en samenstel: het lijken de sleutelwoor
den die van toepassing zijn te brengen op het werk van Hans Heeren.
De striktheid verliest de laatste jaren terrein. De schelp heeft zich - licht -
geopend. Een milder perspectief dient zich aan. Het kubisme vervaagt, is
ondergrond geworden: er is een lossere, lichtere wijze van schilderen bereikt
en daarin is plaats voor de kleurrijke herinnering aan zowel de bloesems van
Wemeldinge waar de bomen hun schaduwen in de sneeuw begraven, als aan
de matrozen en meiden van de Vlissingse dancing Victoria en de tijden van
sneeuw en slede op de Balans. Het heden van Heeren is dermate opgeklaard,
dat een lichtend verleden zijn kansen kan nemen. De schepen van zijn jeugd
verlaten gedroomde havens. Een oud landschap vindt nieuwe contouren: de
hervonden gegevens voegen, zonder te verlopen in geschilderde literatuur, de
poëzie van de herinnering toe. Daaruit komen vervreemdende en in kleur en
compositie fascinerende beelden voort, als het doek van de Vlissingse
Leeuwentrappen met het (nog) florerende Strandhotel.
'Het zijn afdrukken van je ziel. Mensen zien graag een ontwikkeling. Je hoort
zo'n ontwikkeling te hebben, dat staat deftig, maar je maakt geen ontwikke
ling door. Er is geen keurig uitgewerkte lijn. Er zijn afdrukken. Een gevoel
voor een meer gesloten compositie, de drang tot ordening in vlakken en kleu
ren, Cézanne, dat is er altijd geweest. Het is er nog. Het kubisme heb ik
nooit dóór-ontwikkeld. Er is iets van gebleven in de opzet van een werk.
De achtergrond is voor mij van belang. Het kan een schets zijn. Het is soms
een mislukte aquarel. Een tempera-opzet kan een olieverf worden.
Ik verscheur veel, maar niet alles.'
OntwikkelingHet leven laat je niet onberoerd, je laat en je vindt. Het is van
belang dat je jezelf kent en herkent. Ik schilder de laatste jaren in Frankrijk,
in de bergen, langs de Tarn en in Bretagne. Daar, op de kust, ontmoet ik
misschien - wie zal het zeggen - mijzelf in een continuering van wat ik in
Zeeland ken en herken. Schepen vinden er een graf op het strand: eerlijk en
prachtig. De schipper geeft zijn schip over aan de krachten van de natuur.
Er wordt niet gesloopt, er wordt geen brandhout verkocht: de schepen ver
gaan, ze krijgen hun tijd, boeg aan boeg, romp aan romp. Ze worden in lang
zaam verval één met elkaar, met het strand, met de zee. Daar kijk ik naar
om. Veel dagen soms. Ik kom er en keer er terug en terug.'
153