AIDO VAN E Y C K
zich te hebben verbaasd, dat er heden ten dage nog architecten waren
die met zoveel liefde hun vak uitoefenden.
Het officiële rapport concludeerde: "dat de delegatie onder de indruk is
van de architecten en de door hen geleverde prestaties. De delegatie vindt
geen argumenten, die aanleiding kunnen geven het vertrouwen in de archi
tecten op te zeggen. Het tegendeel is eerder waar".
Aangezien de voorzitter van de commissie, Klarenbeek, een man van
veel gezag was, was daarmee het pleit beslecht in het voordeel van
de gewraakte architecten.
Maar de sfeer bleef bezwangerd door ongenoegens en onheil. Op 15
september 1987 kwam het bericht dat Paul de Ley zich om persoonlij
ke redenen terugtrok uit het project. Lafour/Wijk verklaarden geen
capaciteit te hebben om het vrijgevallen werk over te nemen en zo
kwam Theo Bosch in beeld. Dat leverde een 'incompatabilité d'
humeur' zoals zelden vertoond. Zij spitste zich toe op de wijze waar
op het honorarium berekend diende te worden. In deze getroebleerde
sfeer introduceerde de ontwikkelaar architect Van Tilburg uit het
gerenommeerde bureau Hoogstad, Van Tilburg en Weeber, nota bene
gevestigd in Rotterdam. In lange gesprekken, heel vaak over de tele
foon en des avonds op een nachtelijk tijdstip, lichtte Van Eyck toe dat
architecten uit Rotterdam uit een andere 'hemisfeer' dachten en dat
die niet was te harmoniëren met de opvattingen van de architecten
uit Amsterdam, die hij had geadviseerd.
In de brief van 11 december 1987 kapte het College de knoop door.
„Het plan geeft blijk van een vormgevingsopvatting, die wel wordt aange
duid met de 'Amsterdamse School'.
Kenmerk is dat de gegeven situatie maatgevend is voor het ontwerp.
Stedenbouw en architectuur vormen één geheel. In het geheel spelen even
eens de detaillering van de omgevingen van de gebouwen een belangrijke rol.
Van belang is derhalve dat de ontwerpers zich uitvoerig met het ontstaan
van de bebouwing bemoeien. Naar onze verwachting zal dit het geval zijn
met de door de supervisor voorgestelde architecten, die, het zal U bekend
zijn, in zijn lijn werkzaam zijn. Andere architecten zullen door hun werk
naar onze mening het verwachtingspatroon doorbreken en onze relatie met
de supervisor ernstig kunnen verstoren.
Wij stellen er prijs op dat deze relatie optimaal intact blijft om zo tot het
door ons gewenste resultaat te komen.
Samenvattend geven wij U in overweging alsnog in te stemmen met de door
de supervisor voorgestelde architecten en tot het verlenen van een opdracht
aan hen over te gaan."
Een brief met een dergelijke inhoud zal in de architectuurgeschiedenis
van Nederland niet vaak door een gemeentebestuur zijn geschreven.
Hier is zeker sprake van een prijzenswaardig unicum, dat in schril
contrast staat met de laakbare besluitvorming van het gemeente-
188