DE LAATSTE WEERVISSERS Bij het winterwerk hoort ook het 'punten' van de stammetjes, die stuk voor stuk met een hakmes worden aangepunt. De zijtakken worden niet verwijderd, maar rond de stammetjes gedraaid en vastgebonden, zodat ze, als ze eenmaal zijn geplaatst, de ruimte tussen de staken opvullen. Hoe dichter bij de punt van de V het fuikgat hoe dichter overigens de stammetjes bij elkaar komen te staan. Uiteindelijk is de tussenruimte nog maar vijf centimeter. Cor: "Vroeger, toen er nog geen rubber waadpakken waren, liepen we in leren hozen. Die werden wel ingesmeerd met zeehondentraan, maar ze waren toch meestal nog zo stug als een plank en zelden helemaal waterdicht. Want de visse rij begint dan wel op een zandplaat en daar kun je dus bij laag water wel droge voeten houden, maar het fuikgat staat in dieper water. Dat valt niet droog We hadden een ijzeren pin van een meter lengte en daar boorden we met de hand een gat mee in 't zand en dan iverd daar zo'n staak in gestoken. Het kon verrek te koud zijn in 't vroege voorjaar. En dan zat het hout dat al eerder gebruikt was, meestal vol met pokken, dus als je niet oppaste, haalde je daar zo je handen aan open. We droegen wel van die zeemleren handschoenen, maar het bleef oppassen. Dat ouderwetse werk heb ik niet zo lang meer gedaan, want na de oorlog kwa men er eerst handpompen waarmee je een gat kon spuiten en nu doen we het allemaal met een motorpomp. En we hebben natuurlijk allang rubberen waadpak- ken, die heel soepel zijn en waterdicht. Maar vroeger was dat kwaad werk hoor, dat hout zetten. Meestal werkten we er met drie man aan. En daar waren zve dan wel een week of vier, vijf mee bezig. Je moest dat hout behoorlijk ver de grond indrijven, want het gebeurde wel bij een stevige storm, dat zo'n hele visserij plat ging." Met de kleine boot richting weervisserij. IÊÊÊÊ w 50

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeelandboek / Zeeuws jaarboek | 2000 | | pagina 52