Jacob van Belzen van de VLI 32. Het leven van een visserman werd vaak beheerst door hard wer ken, armoe, kou en angst. oesterpercelen. Het betekent een aardverschuiving voor het dorp Yerseke. Rond 1860 heeft het landbouwdorp ongeveer 850 inwoners. Eind jaren tachtig heeft Yerseke 4000 inwoners. Want de nieuwe ondernemers investeerden in schepen, loodsen en oesterputten. De mensen kwamen er van heinde en ver op af want er waren mannen nodig op de schepen en vrouwen om de oesters schoon te maken en te sorteren. Speciale manden werden ontworpen en er kwa men aparte bedrijfjes om dakpannen van een laag witkalk te voorzien. Daar zette het oesterbroed zich op af. Yerseke maakte een ontwikkeling door, te vergelijken met een gouddelversstad in het wilde westen. De oesterbaronnen werden nog rijker dan ze al waren, maar ook sommi ge Zeeuwse kleine luiden werkten zich erbovenop. Vrouwen die altijd in dracht hadden gelopen, moesten opeens 'in burger', want dat was veel deftiger. Onbekendheid met die nieuwe kledij leidde nogal eens tot problemen en vragen. Dan werd te rade gegaan bij de vrouw van de dominee, deskundige bij uitstek. Maar het verschil tussen arm en rijk was schrijnend. Flup Koster vertelt in het boek Vissers verlmk'n van Kees Slager en Paul de Schipper: "Je had ons naast die mensen moeten zienarmoedig gekleed, verschrikkelijk, kleren met stukken erop, klompen met gaten erin. 't Was zo'n erremoe. Als het niet te lwrd vroor, verdiende een man zeven gulden en een half in de week. Maar dan ging je ook 's zondags werken als er oesters verzonden moesten worden, 't Is geweest dat ik met een flinke griep in mijn lijf het ijs in de oesterput kapot stond te hakken." Garnalen worden onmid dellijk na de vangst aan boord gekookt. Hier op de ARM 18 in 1924. 66

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeelandboek / Zeeuws jaarboek | 2000 | | pagina 68