LAURENS GEERSE 'In mijn bundeltje Geruchten van de Kust kom ik dicht bij de ballade, dicht bij de lezer, niet zonder persoonlijke humor. De mooiste weg is zelden recht, schreef Van Schagen. Laurens Geerse mint het kleed zoals de plooien vallen. Hij rijdt naar Dishoek en komt te Zoutelande. Hij verzamelt de Geruchten van de Kust, visioenen, de tekenen van hartstocht en eenvoudige schoonheid. In de Rijkebuurtweg staan we stil voor het hof van zijn ouders, een jeugd tussen de strenge voren der gerechtigheid. Het staat er in de schaduw van hogermogenden als De Eendracht en Arendsrust. 'Waar de arenden vergaderen grazen geen muizen', zegt Laurens Geerse. Bij Gapinge, onderweg naar Schellach, ronden we het geplatte bergje voor het kerkhof. Eerlijke namen, het volk, jonkheren en gedoemde dichters. Alles in dezelfde regen. Niemand is groter dan zijn kist. 'D'er zal niet veel van over wezen', zegt Laurens, 'die rotgrond, hier.' Hij wrijft drie bruine boontjes glanzend in zijn grote klavieren, kijkt nog eens naar het bergje en zegt: 'Ik heb een hekel aan elke slechte dag van mijn leven. Meer niet.' In gesprek met Andreas Oosthoek (PZC) 'Acht jaar geleden gebeurde het. Tussen Grijpskerke en Serooskerke. Ik fietste altijd. Ik fiets nog steeds, al is mijn Phoenix gestolen. Fietsen is een ritueel, ver gis je niet, fietsen is een ernstige bezigheid waar veel te gemakkelijk over wordt gedaan. Op die tocht ging het mis. Vallen, weggeweest, weer op de fiets, tegen een paal geknald. Ik ben thuis geraakt, heb een paar dagen alleen gelegen, bebloed. Ik wist onmiddellijk, het is gedaan met schrijven nu.' Hij verhaalt - zoekend in zijn schedelkwab naar de juiste formulering - hoe hij tegen een verkeersbord reed. Hoe zijn gezicht openlag en hij toch thuiskwam. Hoe hij bij zijn huis geraakte en zelfs over een muurtje moest klimmen. Hoe hij een paar dagen in zijn bed buiten westen lang en van de wereld geen kwaad wist. Hoe hij op doktersbezoek ging en wat de dokter zei. Hoe hij hulp kreeg. Hoe hij weer leerde praten. Met vallen en opstaan. 'Het is niet mee gevallen, maar ik heb er vrede mee. Ach een pilletje op zijn tijd, een lieve vrouw. Een veiling bezoeken, wat schilderijtjes, een handeltje. Nee, zo moet het maar. De krant en de eerste koffie van de dag met slagroom, en vooral met een glaasje water. Wat lezen en de dingen volgen zo goed en kwaad als het kan. Ik fiets maar en ben, een Geerse die fietst en is. Het water stroomt wel.' Laurens Geerse heeft weer moed gekregen en dan valt hem tegenwoor dig soms al fietsend over Walcherens rechtgetrokken en van drempels voorziene dreven een mooie regel in. Die wil tegenwoordig nog wel eens tot wat je noemt een gedicht uitgroeien. Geerse, zeg maar Lau, is er niet 113

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeelandboek / Zeeuws jaarboek | 2003 | | pagina 115