De opzet van de Duitse verdediging De Duitsers namen aan dat de Geallieerden zouden proberen de haven van Antwerpen of Rotterdam in handen te krijgen. Ze bouwden de verdediging van Walcheren en Hoek van Holland zeer sterk uit, evenals van de Vlaamse kust. Het belangrijkste voorschrift bij de Atlantikwall was om bij een landing vanuit zee de landingstroepen op het strand op te vangen en terug in zee te drijven. De hoofdweerstandslijn was de vloedlijn. Ten tijde van de strijd om Walcheren was de rol van de Luftwaffe in Zeeland uitgespeeld. De Kriegsmarine beperkte zich tot het leggen van mijnen en het onderhouden van de verbindingen van Veere naar Zierikzee en Dordrecht. Wel leverde ze de bemanningen van de Marine Kustartillerie en de Marine Flakbatterijen. Er waren op Walcheren geen Duitse tanks. We kunnen ons dus beperken tot het bespreken van de verdedigingswerken. Langs de kust waren meerdere zware kustbatterijen in bomvrije betonnen bunkers opge steld. Ze moesten een landing afslaan, de doorvaart naar Antwerpen verhinderen en voorkomen dat de mijnenvelden in de Westerschelde werden geveegd. In deze gedachte past ook de torpedolanceerinrichting op het Roeiershoofd in Vlissingen. De duinovergangen waren gedekt door rekken met raketten, die op afstand bediend konden worden. Voorlangs de gehele kust waren bunkers gebouwd met hun schootsveld parallel aan de kust, zodat ze alle stranden vanuit de flank konden bestrijken. Ze waren vanuit zee niet uit te schakelen. Boven en onder water waren houten staketwerk. stalen hindernissen en betonnen remwerken geplaatst, voorzien van mijnen of granaten, om een landing onmogelijk te maken. .svifcx'ivX In het binnenland lagen nog enkele batterijen zware houwitsers in betonnen onderkomens. Ze konden naar buiten worden gereden en iedere denkbare landingsplaats onder vuur nemen. Ze werden gedirigeerd vanuit observatiebunkers aan de kust, die waren voorzien van een pantserkoepel met een periscoop. Hiervan is nog een tweetal in tact. In het achterland konden alle doorgaande wegen worden versperd met stalen 'asperges' en 'egels' en met betonnen tretaeders. Bij ieder dorp lagen op strategische punten bunkertjes. prikkeldraadversperringen, schuttersputjes, mijnenvelden en versterkingen van waaruit de Duitsers (nachtelijke) tegenaanvallen konden doen. Daarin waren ze op eigen, bekend terrein zeer bedreven. De velden waren vol gezet met houten palen, de zogenaamde 'Rommelasperges', die onderling verbonden waren met stalen draden, die aan trekmijnen waren bevestigd. Een stalen spinnenweb tegen luchtlandingen. Na taaie tegenstand konden de Duitsers zich terugtrekken binnen het 'Verteidigungs- bereich Vlissingen', achter een dubbele tankgracht, die overging in een anti-tankmuur of drakentanden met daarachter een linie van bunkers met anti-tankgeschut of mitrailleurs: het zogenaamde 'Landfront'. Binnen die vesting Vlissingen bleven de Duitsers beschikken over twee zware kustbatterijen en drie gepantserde zware luchtdoelbatterijen, die ook rond om vuur konden afgeven op land- en zeedoelen. De vesting zelf was door betonnen anti- tankmuren in sectoren verdeeld en had behalve het 'Seefront', een lint bunkers langs de boulevard, ook nog drie bunkerdorpen, uitgerust met een veldhospitaal, water- en voedselvoorraden en granaatwerpers. Mits goed verdedigd, een onneembare vesting. Door de Britse 'Intelligence' en het verzet was dit alles nog wat extra aangedikt. Geen wonder dat de Geallieerden kozen voor een onconventionele aanpak. Die had succes en de burgerbevolking kan daar alleen maar dankbaar voor zijn.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeelandboek / Zeeuws jaarboek | 2004 | | pagina 167