Sommige mensen zijn verzot op vissen. Professoren en bootwerkers vissen en de
motieven, waarom gevist wordt, zijn ontelbaar. Om de dromerigheid en de rust voor
de getergde zenuwen. Om de communie met de zuivere natuur. Om de sport en de fijn
berekende techniek harer figuren. Zelfs wordt er om de vis gevist. Het is allemaal
heel begrijpelijk, maar soms, als Zeeuw aan het Zeeuwse strand, heb je een beetje
compassie met de dierenplagers ze weten niet beter, zo denk je. Als ze wijzer waren
zouden ze liever schulpjes zoeken.
Hebt U wel eens een schulpje opgepakt, zo nat van het strand? Het is niet mogelijk,
er niet vertederd van te zijn, niet verwonderd en ontroerd, om dit volkomen gesloten
geheim, dat je in de hand wordt gelegd. Vanwaar? Wie was dit? Het is klaarblijkelijk
het overblijfsel van een ééns zeer eigen-zinnig leven, dat misschien wel nooit getwij
feld heeft. Want haar zuivere rondingen, haar fijn uitgespeelde ringen, haar feilloos
ten top gevoerde wendingen, ze spreken van een weifelloze zekerheid. Voorzichtig
mag ze geweest zijn, gelijk het een goed slakje past, maar geaarzeld heeft ze blijk
baar nimmer. Zó broos en zó sterk, je mag wel heel eerbiedig zijn. Blijkbaar had ze
iets, wist ze iets - misschien wel zonder het te weten, dat ze het wist, maar ze wist
het! - iets dat wij mensen al heel lang geleden ergens verloren hebben. Ze was volko
men gaaf - toen de wulk kwam, die haar uitzoog. Want ze heeft een boorgaatje.
Zijn kleine huis heette Trouvaille, aangewaaid, aan de kust gevonden. Het was, om in
zijn stijl te blijven, een schrijfhuis met een beeldtafel waar elke letter telde en waar
druk gerentenierd en geprentenierd werd. Chris van Schagen dronk er thee uit dunne
kopjes, sprak er hoog en bedachtzaam en verheugde zich over de merel aan het raam,
de padde in de tuin, het wegwaaien van de meeuwen.
Er is over hem geschreven als over een zachtaardige anarchist. Er waren vormen van
anarchie die hem wonderwel pasten en die niet tot hevige conflicten leidden. Met de
zachtaardigheid moet men voorzichtiger zijn. Van Schagen kon. aan zijn vredige
tafel, zo op het eerste gehoor onbarmhartig jagen op zijn zwarte schapen: de Zeeuwse
imperialisten, de hoge heren, de Eereraad voor de Letterkunde, Das Militar, de uit
gevers die al lang gestopt waren om al zijn geschriften te publiceren, de critici, de
makers van tentoonstellingen en - toch zeker - de lawaaischoppers. Met dédain sprak
hij over de Zeeuwse cultuurpolitiek, of liever: het gebrek daaraan. Maar grimmigheid,
neen. Daarvoor was hij te beschouwelijk; hij had immers het stille wonder van de
schelpjes ontdekt én geleerd dat het wijze visje dat in het natte zand leeft de zee te
gróót zal vinden.