Chris van Schagen ontmoet Guus de Casembroot, Zeeuwse Prijs, 9 december 1961 Onder: Jan Heyse, Retour (Veere) Bij deze ethische zelfreflexie lijkt Van Schagens bijdrage aan het cultuurdebat - voornamelijk de polemiek met de onlangs overleden Albert Borst - te passen. Sprekend over zijn functie als tijdelijk adviseur culturele zaken van de Stichting Zeeland (1951-1958) zegt hij': 'wanneer men een mijnenveld wil exploreren stuurt men wel eens een paar schapen vooruit. Ik was zo'n schaap'. Geerse als wegbereider. In het Zeelandbeeld van J.C. van Schagen passen zijn Veerse ode Retour, de Domburg-Weschappel-competitie met Adriaan Viruly, de schitterende schets over de Leesportefeuille van Hildemisse. de Eerste schreden op de paden der letteren en der beelden, zijn correspondentie over zijn ambtenarentijd ter provinciale griffie, zijn grote essay over zijn vriend, de schilder Jan Heyse, de Herinneringen aan Jan Toorop en niet te vergeten een deel van zijn beeldend werk. etsen, monotypes, andere druksels. Bij hoge heren dacht hij aan de graaf en alle andere Van Lyndens, aan de families Snouck Hurgronje en Sprenger. de freuletjes Boddaert, de jonkers Van Teylingen en - niet helemaal arrivé nog, maar al op weg - de heer van Zeeduin. En dan waren er de De Casembroots: Otto timmerde niet hoog en dat wilde hij best weten - we kunnen niet allemaal zo hoog vliegen, er moeten ook mensen wezen die de poten op de grond houden en als je dan ook nog twee knappe zussen hebt, benevens een broertje Guus, waar Salomo óók al tiius was, wel, was dat soms niet voldoende De oudste Zus mocht ik, tijdens het HBSfeest met ons dertigjarig schooljubilé, bij de siot-apotheose als Minen'a, de bekroning van het tableau vivant waarmee we eindigden, toezingen: Minerva, ja, dat wénsen wij Ze was voor mij een ernstige dame met een lorgnetje op en ik was nog maar een eersteklassertje, ze is altijd Minen'a voor me gebleven. Guus is later een bekend en populair C.d.K. geworden. Hun grote charme - althans voor mij - was dat ze onven'alst Thools praatten. Van de meisjes weet ik het niet, maar Guus en Otto, dal was prachtig en ze geneerden zich daarover nietToch waren ze nog niets, ver geleken bij de oude Heer, die destijds Gedeputeerdenlid was en soms ook wel plaats- vervangend Commissaris der Koningin. Zijn plat was zó plat, dat je je soms af\>roeg: dóet hij het er om? Zoals de Friezen wel Fries praten als zelfbevestiging en zoals de freuletjes Boddaert plat-Middelburgs praatten, demonstratief in het boekje Herfst leugen - is het niet van een broer van Jaap van der F een? - wordt het verschijnsel blijkbaar met welgevallen geconstateerd en daar slaat het kennelijk op de Visvlieten. Ik zal nooit vergeten, dat papa een keer op de afdeling verscheen, toen hij plotseling een of ander hoog bezoek moest opvangen, en Otto naar huis stuurde, naar de Spanjaardstraat, met de opdracht: 'Ojttoo, aol mun ogen oed is' waarbij je dan óed vooral met langgerekt oe moet uitspreken. Het was prachtig - 76

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeelandboek / Zeeuws jaarboek | 2004 | | pagina 78