Een onmogelijke zending
De wedergeboorte van het Zeeuwse dialect
aan het eind van de 20e eeuw en de poging
tot erkenning als minderheidstaal
L O VAN D R I E L
Sinds een jaar of tien, vijftien is er iets veranderd in de houding die veel
Zeeuwen innemen tegenover de Zeeuwse dialecten. Vroeger sprak je al dan niet
van huis uit een beetje of heel erg dialect. Als het voor je werk of je opleiding
niet nodig was om de Nederlandse standaardtaal te leren, bleef je zonder proble
men dialect spreken. Je paste je hier en daar wat aan, want je wil toch verstaan
worden? Als het daarentegen voor je studie, je sociaal-economische situatie
noodzakelijk was, probeerde je een zwaar dialect kwijt te raken. Zo kon een
huwelijk, een verhuizing, een functie of beroep, een sociale positie je praktisch
dwingen om Algemeen Nederlands te gaan spreken. Destijds maakte niemand
daar een kwestie van, laat staan dat je daar emotioneel of psychologisch of
sociaal of diepzinnig over deed. Het ging vanzelf.
Toen moet er iets gebeurd zijn: men sprak immers tot ons dat een dialect 'cultureel
erfgoed' was, immaterieel zelfs, en dat het bewaard moest blijven en dat we het daar
om weer moesten spreken, want als we het niet zouden spreken als een levende taal dan
zou het zich niet ontwikkelen en uitsterven. Oude dialectologen hadden die gedachten
nooit zo geuit, maar de werkelijkheid van het dialectverlies geaccepteerd en daar zelfs
een onderzoeksobject in gevonden. Verenigingsdialectologen - mensen die uit oprechte
belangstelling het onderzoek van dialecten tot hun taak rekenden - evenmin. Toen
kwamen de propagandisten en de bestuurders. Typisch eigenlijk: plotseling van die
rijke gedachten onder bestuurders en niet-taalkundigen. Sommigen beweren dat zoiets
komt door de wereld die voor veel mensen eigenlijk te groot is geworden. Globalisering
en zo, die dingen, en de wereld in je huiskamer. Je zou je zekerheid kwijtraken, zelfs
je identiteit. En Europa wordt ook steeds belangrijker. Misschien zit er wel iets in.
Wellicht was er nog iets aan de hand. Er ging zo veel verloren: het landschap veran
derde, de dorpen en stadjes verloren iets van de traditionele menselijke maat, scholen
fuseerden tot conglomeraten - een opsomming van alles wat was, geweest is en ver
loren is gegaan, is niet nodig, het leed is groot genoeg. In de jaren tachtig, negentig is
er een generatie aan bod gekomen die nadrukkelijk liet merken dat de sociaal-econo
mische groei, de vooruitgang van de samenleving helaas óók ten koste ging van waar
devolle tradities. Toen moet het eigene dat verloren dreigde te gaan, ontdekt zijn. Er
is één ontwikkeling in dit verband die significant is en die voor de dialeclrenaissance
waarschijnlijk niet irrelevant is: het ontstaan van regionale omroepen. Wie in de jaren
zestig de oprichting daarvan voorspeld, laat staan gewenst zou hebben, zou niet alleen
89