De boerenknecht-wielrenner
DROOM ZEEUWS TOURCOMITË
-VA.
M -a. - J
moeten hard werken om hun gezin te kunnen onderhouden. Als kind bezoekt
hij de openbare lagere school in het naburige Yerseke.
'Hup, klompen aan, drie kilometer naar school lopen en weer terug. Twee
keer op een dag. Op de terugweg moest ik 's middags de koeien ophalen.
Die moesten naar huis om gemolken te worden.' Na de lagere school gaat
Piet naar de HBS in Goes. Hij volgt daar de eerste drie klassen en treedt
daarna als boerenknecht in dienst bij zijn vader.
Zijn liefde voor de fiets dateert van 1948, toen de ronde van Kapelle werd
gereden. Piet is er bij. Wout Wagtmans, toen al bij de amateurs een bekende
naam, won. Piet: 'Daar was ik zo door gefascineerd dat ik maar één ding
wilde. Ik moest en ik zou wielrenner worden. Daarna knipte ik van alles uit
de krant wat maar met wielrennen te maken had. In een oud behangboek
plakte ik het in. Er was geen sprake van datje een racefiets kreeg. Na de
watersnood ben ik aan een fietsje gekomen. Het had een week in het water
gelegen. Het kwam uit Waarde, een echt racefietsje. Ik heb net zo lang bij
vader gezeurd totdat hij het voor me kocht. Zelf opgeknapt. Het was een
Merciertje, een Frans fietsje. Daar heb ik toen een jaartje op rondgetoerd.'
Om aan wedstrijden te kunnen meedoen moest je een licentie hebben. Die
werden verstrekt door de Koninklijke Nederlandse Wieier Unie. Er waren
toen vier categorieën in Nederland: de nieuwelingen, de amateurs, dat mocht
je zo lang blijven als je wilde, je kon onafhankelijke worden, daarna eventu
eel beroepsrenner. 'Ik ben maar twee jaar nieuweling gebleven, daarna ben
ik amateur geworden. Als nieuweling deed ik veel wedstrijden in Zeeland
en een beetje in Brabant. Meestal ging ik op mijn fiets naar die wedstrijden.
Mijn eerste wedstrijd, toen was ik vijftien, was in Eede in
Zeeuws-Vlaanderen. Dus naar Vlissingen, met het bootje over,
naar Eede, dat was zo'n zestig kilometer heen, dan had je een
wedstrijdje van tachtig kilometer, daarna op het fietsje weer naar
huis. Dan wasje niet meer zo uitbundig hoor, als je thuis kwam.'
De start van de wielercarriëre van Piet Rentmeester is overwel
digend. Dat eerste jaar als nieuweling doet hij aan veertien wed
strijden mee en wint ze allemaal. Dat brengt soms wel eens een
geldprijsje op. Soms beurt hij vijftig gulden. 'Ik kreeg toen van
mijn vader een gulden in de week zakgeld. Met het gewonnen
geld kon ik zelf mijn materiaal kopen.'
In 1956 wordt Piet Rentmeester amateur-wielrenner. Hij zegt
tegen zijn vader dat hij 's middags ook wel eens een beetje wilde
gaan trainen. 'Dat doe je dan maar in je eigen tijd', is diens
repliek. Vader heeft echter een oplossing. Van negen tot half tien
wordt er op het platteland koffie gedronken, maar Piet zou die