Anders dan mannen DROOM ZEEUWS TOURCOMiT Bella is een jaar ouder en is een jaar eerder begonnen met fietsen. Aanvankelijk doen de zussen veel samen. Samen trainen en bij wedstrijden helpen ze elkaar vaak. De sterke kant van Bella is de sprint. Daardoor weet ze veel wedstrijden te winnen. Zo is ze vanaf 1966 drie opeenvolgende jaren Nederlands kampioen op de weg. Uiteindelijk blijkt ze toch haar meerdere te moeten erkennen in haar zus Keetie. Na al die jaren op de fiets is de palmares van Keetie veel uitgebrei der. 'Ik was gewoon sterker en succesvoller. Ik verdeed altijd veel kracht tijdens een wedstrijd. Sprinters, die tijdens de wedstrijd niks hadden gedaan, daar kon ik dan niet meer van winnen. Ik was te fel, ik had het karakter niet om af te wach ten. Ik trainde altijd in Zeeland. Ik geloof dat dat ook wel positief heeft gewerkt. De wind maakte de training altijd wel zwaarder.' Hetzelfde jaar doet ze mee met de wereldkampioenschappen op de weg. Ze haalt er het zilver. Tijdens dat kampioenschap merkt ze goed het verschil met het mannenwiel- rennen. 'Die mannen vonden dat niks, vrouwen op een fiets. Dat zeiden ze gewoon tegen je. Rini Wagtmans zei gewoon dat de vrouw aan het aanrecht hoorde. De meesten vonden het geen sport voor vrouwen. Je kon hard val len, daar is een vrouw te kwetsbaar voor. Je kon beter ballet gaan doen of gymnastiek.' Dat waren de geluiden in het begin van haar carrière. 'In mijn beginjaren liep Nederland duidelijk achter met het dameswielrennen. In 1958 had je de eerste wereldkampioenschappen voor vrouwen, en pas in 1965 had je het eerste Nederlandse kampioenschap.' Wedstrijden voor dames worden vaak samen georganiseerd met die van man nen. Vaak lopen de wedstrijden voor de mannen uit en dan wordt het par cours voor de vrouwen drastisch ingekort of soms helemaal afgelast. Maar Keetie voelde zich niet gediscrimineerd. 'Het was gewoon zo in die tijd. Er waren zo weinig wielrennende vrouwen, alles draaide gewoon om de mannen.' een opleiding tot lerares naaldvakken. Ze is nooit beroepsrenner geweest. 'Na schooltijd fietste ik iedere dag even het eiland rond, dat was zo'n 45 kilometer. Als ik in het weekend meer tijd had. fietste ik even verder. Om conditie op te bouwen. Ik deed een beetje intervaltraining, tegen dijkjes op, een sprintje trekken. Ik had in die tijd geen trainer. Door schade en schande groeide ik in de sport. Mijn sterke kant was mijn kracht, het moest zwaar zijn. Ik kon goed achtervolgen en ik kon ook vaak demarreren. Mijn zus had weer andere talenten.'

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeelandboek / Zeeuws jaarboek | 2005 | | pagina 121