LEEN QUIST - KERAMIST heb. Het is meer en meer een industrieel product geworden waarbij je maar moet afwachten of je er met jouw techniek wat mee kunt. Ik wil niet met mallen gaan werken, waar je de massa in giet. Als je draait krijg je een soepeler, meer plastisch resultaat. Ik zoek nog naar een oplossing: probeer het drogen van het gedraaide werk langzamer te laten verlopen. Dat geeft veel extra werk. Je draait een stuk en dat wikkel je in een dubbele laag plastic met gaatjes. Een paar uur per dag haal je het eruit. Na verloop van tijd gebruik je één laag plastic. Zo vertraag je het proces. Ik hoop dat het werkt. Ik ben het een beetje aan het uitvinden.' Leen Quist (1942, Anna Jacobapolder) heeft het allemaal goeddeels zelf uitgevonden. Hij is opgeleid als leraar handvaardigheid; als keramist is hij autodidact. In 1975 werd hij docent aan de Stedelijke Scholengemeenschap in Middelburg en daar vond hij op zolder wat draaischijven. Hij vond dat daar iets mee gedaan moest worden en begon te draaien. Quist en Koster verzamelden al jaren keramiek en stemden daarop hun vakanties af. In Denemarken ontmoetten ze Clara Andersen die het goedvond dat Leen zich bij haar verder bekwaamde in wat voor hem tot dan toe een min of meer hobbyistische bezigheid was. Andersen had een fabelachtige techniek, ver volmaakt in een fabriek waar pottenbakkers handmatig grote series werk maken. Voor Quist betekenden de lessen dat zijn vaardigheid en gevoel voor de materie en vormprincipes werden vergroot. Een voorkeur voor wat je in de keramiek kunt aanduiden als de 'noordelijke traditie' had hij al. Zoals er steeds de invloeden van Bauhaus en De Stijl zijn geweest. Dat heeft er overigens niet toe geleid dat zijn werk kan worden ingedeeld bij een stroming. Een stuk keramiek van Quist is eerst en uiteindelijk een stuk keramiek van Quist. Wie zijn werk eenmaal goed heeft bekeken, zal op tientallen meters afstand een schaal, een doos of een pot van zijn hand herkennen. Ieder stuk vormt een heel eigen, volmaakte symbiose van vorm en kleur. Wat niet aan zijn strenge eisen voldoet, komt niet door de selectie. 'Het ultieme gereedschap van de keramist is de hamer.' Een enkele keer experimenteert hij wel naast de paden die hem vertrouwd zijn, maar hij keert steeds terug naar de kern van zijn werk in kobalt en pas tel rose, groen. geel. 'Er is een golfbeweging te zien in mijn werk. Soms gaat het in de richting van vol en dan kom in na verloop van tijd tot de slot som dat de zeggingskracht net iets groter is als ik minder decoratie gebruik. Je doet een enkele keer wel dingen waarvan je weet dat ze eigenlijk niet kunnen. Ik denk wel dat ik altijd weer bij mezelf terugkeer. Ik kom weer uit bij mijn blauwe lijntjes. Onder druk van critici, die je werk te simpel vinden, kun je tot rare dingen komen die niet bij je horen. Dwaas gedoe.'

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeelandboek / Zeeuws jaarboek | 2005 | | pagina 202