Kanaalzone Vlissingen Oost Landbouw is traditioneel een belangrijke economische factor in de provincie Zee land. Altijd geweest en - in tegenstelling tot de gedachten van veel stedelijke Nederlanders - was en is die landbouw ook vooruitstrevend. Zeker in de kleigebie den van Zeeland. De industriële ontwikkeling is van veel later datum. Binnen het domein van het huidige Zeeland Seaports vonden de oudste industrievestigingen in de Kanaalzone plaats, waarbij het in 1827 geopende Kanaal van Gent naar Terneuzen de locatiebepalende factor was. In de eerste fase waren verschillende van de nieuwe fabrieken gerelateerd aan de landbouw, zoals een meelfabriek in 1829, twee suikerfabrieken in 1872 en 1899, een maïsverwerkend bedrijf in 1912 en een kunstmestfabriek in 1919, alle in Sas van Gent. Alleen de glasfabriek daar had geen relatie met de agrarische omgeving. In Sluiskil kwam in 1911 een cokes- fabriek en pal ernaast in 1929 ook een kunstmestfabriek. Dat was de vooroorlogse situatie. Na de Tweede Wereldoorlog zorgde de Europese Gemeenschap voor Ko len en Staal, de voorloper van de huidig EG, voor een totaal andere locatiekeuze van hoogoven- en staalfabrieken en van de chemische industrie. Niet langer wa ren de nabijheid van primaire productie van de grondstof of de directe nabijheid van de afzetmarkt favoriet, maar de plaatsen waar grondstoffen uit verschillende markten gemakkelijk en goedkoop konden worden aangevoerd en van waaruit een gespreide markt zou kunnen worden bediend. Met andere woorden: een ligging aan diep vaarwater kreeg hoge prioriteit. Investeringspremies van de over heid hielpen mee om in de Nederlandse context industrievestiging, dus ook zulke havengebieden aantrekkelijk te maken. De komst in 1964 van de Amerikaanse chemiegigant Dow aan de zuidoever van de Schelde markeert de overgang naar een nieuwe industriële bloeiperiode van de Kanaalzone, waarbij in de loop van de volgende decennia ook steeds meer sprake is van clustering van procesindustriële bedrijvigheid, anders gezegd het gebruik maken van eikaars nabijheid en eikaars producten c.q. reststoffen. Aan de noordzijde van de Schelde was het Duitse Hoechst in 1966 de eerste che miereus die vanuit zijn moedervestiging in Frankfurt am Main het diepe vaarwater zocht in het Sloegebied: de haventerreinen van Vlissingen-Oost. M&T, Total en aluminiumsmelter Pechiney, die door de bouw van de kerncentrale kon profiteren van een aantrekkelijke energieprijs, volgden kort daarop. Het zijn de koplopers van de industriële en logistieke ontwikkeling in dit noordelijke domein van Zeeland Seaports. Bij hun komst naar Zeeland ondervonden de bedrijven een stimulerende overheid, die in de vorm van investeringspremies en vooral in die van investerin gen in infrastructuur het aantrekkelijk maakten om zich hier te vestigen. Er was een actieve, aantrekkelijke benadering door het provinciebestuur, mede gedragen door het E.T.I., het Economisch Technologisch Instituut en de PZEM, de Provinci ale Zeeuwse Electriciteits Maatschappij. De voormannen van die tijd werden en worden wel de Delta-boys genoemd. Na de Ramp van 1953 liepen ze voorop bij de strevingen om de Zeeuwse economie door industriële en havenactiviteiten omhoog te stuwen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeelandboek / Zeeuws jaarboek | 2006 | | pagina 108