Schenge Achter de dagen het stil versterf van geuren, de namen verwaaide stemmen. Rond het hoge hof der doornen grazen bedaagd de karpers, koele wachters, bezweren de ganzen overnachts onheil, rust november in rechte bomen, rust achter zwarte paarden de jongste dood. Eens een rivier, een slijpgeul van de tijd, vluchtweg voor de otter, klein water grote zee met vlaggen vogels, een vracht verloren schepen, donkere zwemmers, onrust de droom. In het dorstig riet dreunen de dompen gerucht van zomer, verdoken in de schemer, eenzaam en in zichzelf gevouwen. Dat daar de boeken spraken, ouden zongen en zegenden het land vol stroef geluk, groetten galant de zilverwitte visser Egretta garzetta, tooi der feesten, zongen zegenden groetten in deemoed en spraken geheimvol van de Nijl.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeelandboek / Zeeuws jaarboek | 2006 | | pagina 125