'De Dienst Identificatie en Berging was een soort inlichtingendienst, maar dan
voor dooien, en daar zat ik bij. Ook zoiets waar iedereen - net als over kostschool
- met afgrijzen kennis van neemt. Dat heb ik nooit gehad, ik vond het wel leer
zaam. Het verhoogt je gevoel voor betrekkelijkheid, laat ik het zo zeggen, al die
botten. Via diezelfde dienst belandde ik ook in Auschwitz en Dachau. Als het daar
motregent... verschrikkelijk. Als verlengde van de militaire dienst, zou ik geopteerd
hebben voor de diplomatie, er is zelfs min of meer sprake van geweest. Het werd
de krant, ook geen foute bestemming hoor. Daar heb je wel eens hetzelfde, dat
je ergens voor moet staan.'
'Als broekje schreef ik al voor dagblad De Stem - recensies over toneelvoorstel
lingen enzo - later ook voor het Eindhovens Dagblad. Een beetje in het kielzog
van Hans Verhagen ben ik bij het AD terechtgekomen. Die was van de PZC naar
het Algemeen Dagblad gegaan om de beroemde Pagina Q te gaan doen, de jon-
gerenrubriek. Ik was buitengewoon gecharmeerd van zijn jongere broer moet ik
zeggen, echt in de geest van slapeloze nachten, en Hans zag ik hier natuurlijk
nog wel eens. Bij het AD zat hoe dan ook zo'n ploegje volk dat ik wel kende. Ik
heb een paar maanden meegelopen op de eindredactie. Toen zei Van der Vet,
hoofdredacteur A.C.W. van der Vet: je hebt wel potentie voor dit vak maar die zul
je beter waarmaken op een kleinere redactie. Als ik je wat mag aanraden probeer
het dan eens bij de Leeuwarder Courant of bij de krant van Ballintijn. En de krant
van Ballintijn was de PZC, genoemd naar de eerste hoofdredacteur na de oorlog.
Daar kon je nog ouderwets het vak leren hè.'
'Ik stuurde ook wel eens iets op naar de Haagse Post, die verscheen toen nog als
krantje. Als je geluk had dan werd het geplaatst. Soms kreeg je er 65 gulden voor,
dat was in die tijd heel wat. Nu was ik eens in de Vleeshal en daar liep een man in
een gabardine regenjas: Gommert de Kok. En die had zo'n stuk van mij gelezen,
een verhaal over de Vlaamse schilderkunst uit de collectie van het grote museum
in Gent. Hij zei: u kunt bij mij terecht. En toen dacht ik: waarom ook niet. Mijn
relatie was in verval geraakt dus dan heb je ook al zo het idee van: er moet ergens
een cesuur zijn, dan heb ik wat vastigheid en dan krijg ik misschien een echt sala
ris. Dat soort motieven speelden toen echt. Kort daarna ben ik aangenomen door
hoofdredacteur Willem Leertouwer - met een aanwijzing voor kunst, zoals dat
heette. Maar daar zat Adriaan Venema al en die werd daar uitermate zenuwachtig
van, want er was hier natuurlijk maar plaats voor een zo'n redacteur. Een ingreep
van De Kok, dat was wel duidelijk. Over ergens inrollen gesproken.'