'Het was een, voor mijn doen, opmerkelijk interessante samenleving. En wij had
den - zoals dat heet - veel met elkaar, buitengewoon veel. Vreemdsoortige karak
ters, een beetje tot elkaar veroordeeld. Bonace, Bombo, Gigi. En ik, negentien jaar.
We vonden elkaar in Parijs. Een van de jongens ontmoette ik op de eerste avond
dat ik er was. Merkwaardigerwijs, dat las ik pas later in het dagboek, kwam ik
aan in hetzelfde hotelletje als Hans Warren indertijd. Niet gedreven door het grote
leven maar het lag zo in de verwachting. Bonace was een heel blanke negerjon
gen uit Angola. Hij kon mooi vertellen over de oude benedenstad van Lissabon,
bij Pessoa lees je daar ook veel over. Hij zei altijd: ik ga terug, naar Angola. Maar
daar bedoelde hij mee: ik ga terug naar Lissabon. De ander was Bombo Durand,
een Patrick Modiano-achtig figuur, zo'n grote stevige jongen. Hij kwam uit Mar
seille en beproefde z'n geluk in Parijs. Op de een of andere manier had hij altijd
geld dus die deed hele dagen niks. En dan Gigi, een danser. Als je zegt dat ooit de
130
homoseksualiteit is uitgevonden dan moet dat door hem zijn geweest. Dat was
echt een wicht. Maar, zeer aantrekkelijk in mijn ogen, dus ik had altijd veel met
hem te doen. Gigi danste 's avonds in de Russische club. Waar ouwe geile man
netjes zaten die Krimchampagne op dat blote lijf spoten. Afschuwelijk om dat ooit
meegemaakt te hebben.'
'Het is heel slecht afgelopen met iedereen - ik ben de enige die over is. Bonace
begon bloed op te geven. Hij is 's ochtends zonder met wie dan ook te spreken de
deur uitgegaan en niemand heeft hem ooit teruggezien. Jaren later hoorde ik dat
hij is overleden in Parijs, in hetzelfde seizoen als waarin-ie is verdwenen. Bombo is
verongelukt en Gigi is aan een longziekte overleden. Van al dat blootlopen voor
die Russen. Rue de Dunkerque, Parijs. Ik heb er nooit veel over verteld - ik heb dat
opgeschreven. Je was jong en je wilde wat. Allemaal wel, geloof ik.'