Ze zijn na veel omzwervingen amper op Java als in april 1946 de eerste jongens van het bataljon sneuvelen: 'Dat gebeurde bij onze eerste actie, dat was tegen de kampong Pesing. Daar zouden extremisten en Japanners zich ophouden en daar hebben we op een ochtend een aanval op uitgevoerd. Nou, daar zijn dingen gebeurd, waar ik liever niet over praat. Maar het was niet best, wat daar van onze kant is gedaan. Nee, niet door jongens van het bataljon Zeeland, maar door de KNIL-soldaten waarmee we samenwerkten. Want die hele kampong is in flarden geschoten. Gewoon: mortiervuur er vol op en dan sneuvelen er natuurlijk in zo'n dorp mensen die er niks mee te maken hebben. En zo zaten we ineens middenin een oorlog. Want van het een komt het ander.' Heb je nou ook zelf mensen doodgeschoten? 'Godzijdank niet! Althans, niet bewust, want ik was brenschutter en als je met zo'n machinegeweer in de bosrand schiet, waaruit je onder vuur bent genomen, dan weet je de gevolgen nooit precies. Ik veroordeel ook niemand die het wél heeft gedaan. Maar ik ben bang dat als je zoiets hebt gedaan, dat je op latere leeftijd zware nachten doormaakt. Ik ken ze, al zal ik geen namen noemen. Ik zal je een verhaal vertellen. We waren nét in Batavia toen ik met een paar maats wacht moest lopen. Er kwam een Javaan aan met een bedjak, zo'n fietskar. We hielden die man aan, ik pakte het kussentje uit die kar en vond een uniform dat onder het bloed zat. Ik vertrouwde het niet en nam die man mee naar ons kamp. Nou zaten er bij ons KNIL-mannen in een mooi gebouw in een grote kamer met witte tegels, allemaal prachtig. Ik kwam binnen en vertelde m'n verhaal. Nou, nog vóór die man iets had kunnen zeggen, had hij al een paar schoppen en klappen te pakken. Ik dacht: gaat dat zó hier? Die man moest op z'n hurken gaan zitten en bekennen dat hij wat had gedaan. Nou, het duurde maar even of die witte tegels waren rood van het bloed. Zó werd die man geschopt en geslagen. Ik heb me omgedraaid en ben maar weggegaan, maar ik hoorde dat ze er 's avonds een einde aan hebben gemaakt: het genadeschot. De volgende dag kwam ik kapitein Bom tegen. Hij vroeg: "En Lau, gaat 't nogal?" Ik schudde m'n hoofd en vertelde wat ik had meegemaakt. Hij zei: "Ach, daar moetje niet teveel naar kijken.'" Gebeurde zoiets nou dikwijls? 'Het waren incidenten. Maar ze gebeurden wel degelijk. Het wordt me niet in dank afgenomen, wat ik allemaal tegen je zeg, zeker niet door dominee Kot. Maar wij waren geen engelen daar hoor. Helemaal niet. Dat kón ook niet. Ik zal je nog iets vertellen. We gingen een keer op patrouille met een sergeant uit Kapelle. Op 'n gegeven moment loopt er een Javaan voor ons uit met een paar kokosnoten op z'n rug. We riepen in het Maleis dat hij moest stoppen. Maar hij bleef doorlopen. Nou, de sergeant legde aan met z'n karabijn, schoot en die man viel neer. We kwamen erbij... nou dat zag eruit! Heel z'n buik lag open. "Kasian, toean!, kasian toean!", smeekte die man: "Medelijden, heer, medelijden, heer!" Wij stonden daar zo bij met een paar soldaten en een Indische tolk. De sergeant zei tegen me: "Daar is weinig meer aan te doen, maak er maar een einde aan." Ik zei: "Dat doe ik niet." Toen gaf-ie m'n maat opdracht, maar die wilde ook niet.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeelandboek / Zeeuws jaarboek | 2006 | | pagina 160