Maar de officiële functies zijn nu bijna allemaal aan de kant. 'De enige weten schappelijke commissie waar ik sinds de oprichting nog steeds in zit is de bio logische commissie van de Stichtingsraad van Het Zeeuwse Landschap', vertelt hij. 'Ook heb ik lang in de natuurwetenschappelijke commissie van die instelling gezeten, maar omdat ik slechter ter been werd ben ik daar in verband met de vele excursies mee gestopt. En ik vond dat gezelschap ook een tikje te veel op vogels gericht.' Toch is het met biologie en natuurwetenschap allemaal begonnen voor Trimpe Burger. In 1953 studeerde de van origine Zuid-Bevelandse, maar door een gril van het lot in het Brabantse Mierlo geboren jongeman, te Wageningen af als land bouwkundig ingenieur. De archeologische belangstelling was er echter al. Mede hierdoor belandde Trimpe Burger twee jaar later voor drie maanden als volontair bij de ROB. Hij kon blijven, vond men al snel. Er volgde een tijd van veel ervaring Ir. J.A. Trimpe Burger aan het begin van zijn carrière, tijdens een opgraving in Aardenburg, ca. 1957. Foto: Haagsche Courant. opdoen in het veld, onder meer door terpenonderzoek in Friesland, en van sa menwerking en contacten met archeologische 'kanonnen' als Van Giffen en J.E. Bogaers. De drie maanden bij de ROB werden een dienstverband van 31 jaar. Trimpe leidde opgravingen in Ouddorp, Goeree, en begon in 1961 met onderzoek naar Romeins en middeleeuws Aardenburg. Spoedig volgde een verhuizing naar deze, in rand stedelijk perspectief bijna 'in het buitenland' gelegen plaats. Achttien jaar zou het gezin Trimpe Burger in het West-Zeeuws-Vlaamse stadje wonen. Tot groot plezier van de archeoloog zelf, maar tot wat minder genoegen van ROB-directeur Van Es, die op het standpunt stond dat alle provinciaal archeologen veilig in de schaduw van de dienst te Amersfoort dienden te wonen. In de jaren tachtig volgde de ver huizing naar Oostkapelle - dichtbij Domburg, waar Jan Trimpe een groot deel van zijn jeugd heeft doorgebracht.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeelandboek / Zeeuws jaarboek | 2006 | | pagina 191