Jan UJillem Bosch, landschapsarchitect
blijkt er ook nog iets anders aan de hand. Aad heeft ook conceptuele bedenkingen bij
natuurontwikkelingsplannen. 'Het landschap wordt er moeilijker leesbaar door. Met
natuurontwikkeling worden te gemakkelijk op de verkeerde plaatsen nieuwe pagina's
in het boek van het landschap ingevoegd.
Als ik vraag naar zijn visie op de spanning tussen behoud en ontwikkeling reageert
Aad fel. 'Ontwikkeling is pas aan de orde als de basis is veiliggesteld. Door de natuur
bescherming is er een basisniveau van veiligstelling gerealiseerd en vervolgens kon er
over natuurontwikkeling worden nagedacht. In de cultuurhistorische sector ontbreekt
op dit moment die basisbescherming. De Cultuurhistorische Hoofdstructuur is als in
ventarisatie een prima begin, maar het blijft een overzicht van grote en kleine ele
menten. Wat wij ontberen is een echte pendant van de Ecologische Hoofdstructuur,
een kernprogramma, waarin de cultuurhistorisch belangrijke provinciale elementen
en ensembles hun broodnodige bescherming krijgen.
Jan Willem Bosch omschrijft het begrip landschap als 'het ruimtelijk resultaat van
menselijke activiteiten en natuurlijke processen, die zich in het buitengebied afspelen.'
In zijn opvatting onderscheidt het Zeeuwse landschap zich van dat van de hogere
zandgronden, doordat hier de mensenhand nadrukkelijker aanwezig is en ook in het
ontstaan een veel belangrijker rol heeft vervuld. Daarnaast is er natuurlijk het contrast
tussen het binnendijkse en het buitendijkse landschap, waar de natuurlijke proces
sen nog veel sterker overheersen. In de belevingswaarde van het Zeeuwse landschap
overheerst naar de mening van Jan Willem toch de overal prominente aanwezigheid
van de menselijke invloed: de dijken, de kreken, bomenrijen, het contrast tussen open
en meer besloten, maar ook dorpen, landhuizen en boerderijen met hun erven.
Jan Willem vindt dat het eigen karakter van het Zeeuwse landschap sterk onder druk
staat en dat geldt dan met name voor de gebouwde omgeving van het buitengebied:
de dorpen en de erven van boerderijen en hun omgeving. Jan Willem: 'Van oorsprong
wordt het Zeeuwse landschap gekenmerkt door lintvormige elementen. Vanaf de
dorpskernen met een kerk in het midden slingerenden fragiele linten het omringende
polderland in. Vooral vanaf de jaren zestig worden de ruimten tussen die linten vlak-
vormig opgevuld. Daardoor treedt een geweldige vervlakking en schaalvergroting van
het landschap op. Die vlekmatige uitbreiding van dorpen en steden lijkt wel ingebak
ken in de genen van ambtenaren en bestuurders.' Dit proces van schaalvergroting
en vervlakking rondom de dorpskernen wordt versterkt door de schaalvergroting en
productietoename, die in de afgelopen decennia heeft plaatsgehad in de landbouw.
'Eeuwenlang was de landbouw de drager van het Zeeuwse landschap, maar het is de
vraag of de landbouw die rol nog kan vervullen Toch heeft de landbouw in de visie
van Jan Willem nog steeds een taak als drager van het landschap: 'we moeten op zoek
naar nieuwe vormen van grondgebruik, die economisch rendement hebben en tege
lijk bijdragen aan de kwaliteit van het landschap. Ik denk bijvoorbeeld aan bescheiden
rode ontwikkelingen of aan aquacultuur. Een voorwaarde is wel, dat de kwaliteit van
deze ontwikkeling wordt bewaakt. Daarvoor zijn twee dingen nodig: een goed ont
werp en een toetsing achteraf, dat gemaakte afspraken ook worden nagekomen.'