Roten
tisch. De mannen voorop voor het slijten, de vrouwen daarachter voor het op hopen
leggen van de uitgetrokken stengels. Veel voorkomende ongemakken waren pijnen
in rug en lendenen, zwellingen van verrekte spieren in de onderarmen, prikken van
distels of ander onkruid en uiteraard blaren op de handen. Het slijten met de hand
was echt beulenwerk. Kees Slager tekende in zijn boek over de armoede onder de
landarbeiders getuigenissen op over deze hardere werkelijkheid. Na een dag vlastrek-
ken zaten de handen vol blaren of waren ze zelfs volledig gevild en na afloop van het
trekseizoen zaten sommigen met de armen in het gips vanwege de overbelasting van
de polsen. Maar anderen, zoals Anna, herinneren zich het slijten als het mooiste werk:
Dan kon je je eigen uitleven. Ik denk dat ik zo mijn agressie kwijt kon. Ik was wel dik
wijls kapot 's avonds, maar toch.'t was 't mooiste werk.
Vlaswerkers omstreeks 1916. Foto: Beeldbank Zeeland.
Nadat de zaadbollen waren verwijderd van de geoogste vlasstengels, konden
deze worden geroot. Dit was de belangrijkste bewerking die de vlasstengels moesten
ondergaan. In het rootproces werd met behulp van bacteriën de pectine opgelost die
de vezels tegen de houtachtige kern 'plakte'. De bacteriën werkten uiteraard het bes
te onder vochtige omstandigheden in hoge temperaturen. Water en warmte waren
bij het rootproces daarom van groot belang. Er zijn in de loop der eeuwen meerdere
processen toegepast. Blauwroten is de oudste manier. Hierbij werden de stengels on
dergedompeld in stilstaand of stromend water, in waterlopen, diepe sloten of speciaal
voor dat doel gegraven putten. De bundels vlas werden in het water ondergedompeld
en afgedekt met een laag zoden en modder. Afhankelijk van de temperatuur van het