Ik houd zo van die lage palissaden,
Die van de kust de groote zee ingaan,
Alsof veel menschen van den oever traden
En tot hun schouders in het water staan.
De zee, het strand, de lucht, alles is wijd
En breedgebouwd en krachtiglijk grootmoedig,
Maar zij alleen leven in nederigheid
En pralen niet, maar waken, trouw en goedig.
[Dronken van stervensroode zonnepracht,
IJdel met luister dien zij roofden,
Eischen Öe golven luid hun oppermacht.
Maar ervoor staan hün zwarte hoofden
En houden wacht.