De storm verdaan en elke vlag gestreken, herneemt de Zwakestroom de lijnen van de dag, de rust van land en water, van muusond en fluwijn, van merteko, de drasse hennen, de drieste vissers huivrend rond het oud geheim der hellevaart, het kermen van de wrakken, het snel verschieten van de maan boven het groenend schild van Kwistenburg, de stelten, vogelen des velds, de ranke reiger, domp, taling, roffelende ral, schichtige scholver, snippe, de brede rug der karpers in het gele riet. De vilder loert, bejaagt het bange haas, de stuivende patrijs. De stroper spant de strikken, de klemmen der verschrikking. De nettenvanger fluit de vink, de putter, hoge zangers. Hoort naar het dreigend roepen van de roeken: verraad ontstelt het Hof van agrimoon, de rode grassen, aker en ratelaar. En ziet de paarse gloed boven de troenen, het murwe water in de moeren, de grobben, stobben aan de Dam, het heggenspinsel rond Ter Nisse, de koude onverwachte spelen van de zeekant waar in oneindigheid de dijken slapen voor de schapen. Aan de Zwaakse Weel

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeelandboek / Zeeuws jaarboek | 2008 | | pagina 164