Energiepoort: et in arcadia ego
ZL
Missing link
Johan de Koning
Bij mijn weten zijn er maar weinig kunstenaars die hun eigen woon- en werkruimte ont
werpen. Dat komt omdat zij zich begrijpelijkerwijs op hun werk richten en niet op de
plek waar die tot stand komt. Zeker niet als het kunst is die in een atelier gerealiseerd
wordt. Nog minder vaak zie je dat kunstenaars zich druk maken om de voorwaarden
waaronder anderen, collega's, hun werk kunnen vervaardigen en tentoonstellen.
Het enige voorbeeld dat mij te binnen wil schieten is de tegenwoordige Chinati Founda
tion: het voormalige krijgsgevangenencomplex in de woestenij van Marfa, Texas waar
Donald Judd een commune oprichtte ten bate van zijn creaties, zijn persoonlijke kunst
verzameling en tegelijkertijd een verstopte enclave voor het oeuvre van zijn vrienden.
In Nederland is het op z'n zachts gezegd bijzonder lastig en gewaagd om je op dat pad
te begeven. Daarom is het des te opvallender dat het kunstenaar Jan van Munster (Gor-
kum, 1939) wel gelukt is. En wel in Oost-Souburg, aan de rand van de wereld. Net als
Marfa, ver weg gelegen in de periferie, aan de einder, verder kan je haast niet. Op een
eiland; het logo van Zeeland. Nog een extra. Met een eigen karakter, taal en betekenis.
In tegenstelling echter tot Judd, hecht Van Munster zijn door dijken omgeven stukje
wereld aan de infrastructuur. Dit doordat het eiland is gekoppeld aan de uitloper van
de A58 tot aan Vlissingen, door het water om het eiland heen en doordat de bestaande
watertoren van dertig meter hoog een geweldig uitzicht geeft over het grotere eiland
Walcheren, het dorp Souburg, het Sloe, de haven van Vlissingen. Zodoende wordt ieder
een zich hyper bewust gemaakt van de plek waarop je belandt bent. Een plek als een
luxe verzorgingsplaats langs de snelweg. Van Munster werkt daar. Op dat niveau. Met
dat uitzicht. Wat een belevenis!
Hoewel die snelweg onlosmakelijk is verbonden met het eiland, blijft het een
lastige opgave om het gezicht ervan te bepalen. Mede door de strikte regels die gel
den voor bebouwing aan de snelweg. Inpakken in geluidwerende dijken lijkt de beste
optie te zijn om dit probleem op te lossen. Maar dan valt ook de beoogde koppeling
weg. Een deel van de gebouwen met de (dichte) gevel aan de weg leggen lijkt een
uitweg te bieden. Op die manier ontstaat een dialectisch complex; een verzameling
gebouwen die zowel intiem op elkaar gericht zijn en een sterk introvert ensemble
vormen, alsook een enclave die zijn extraverte verbond met de snelweg toont. De
poging om die laatste relatie duidelijker te maken door middel van een kunstwerk op
de gevel van het opslag paviljoen mislukte door het ontbreken van een passend ur-